HEJ - klas 3k/tl: tekstverbanden en signaalwoorden

Meer dan lezen 
§ 2 Tekstverbanden en signaalwoorden 
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 3,4

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Meer dan lezen 
§ 2 Tekstverbanden en signaalwoorden 

Slide 1 - Tekstslide

timer
10:00

Slide 2 - Tekstslide

In deze les:
  • Het huiswerk controleren
     (Cursus 1: Meer dan lezen, online, opdracht 1).
  • Uitleg tekstverbanden & signaalwoorden
  • Opdracht maken
  • Afronden

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

De volgende verbanden ken je al...

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

 Het chronologisch verband
  • De gebeurtenissen worden in de juiste tijdsvolgorde     beschreven
  • Let op de volgende signaalwoorden: vroeger, later, nu, eerst daarna, vervolgens, nadat en dadelijk
  • Let ook op jaartallen!
  • Voorbeeld:
     Vroeger hield ik niet van spruitjes, maar nu ben ik er dol op.

Slide 10 - Tekstslide

Het toelichtend verband

  • Een toelichtend verband geeft aan dat er extra
     informatie over het onderwerp volgt, vaak in de vorm van
     een voorbeeld.
  • Signaalwoorden die hierbij passen zijn: zoals,
     bijvoorbeeld, denk aan, neem nou etc. 
  • Voorbeeld:

'Ik ga graag op vakantie naar warme landen, zoals: Aruba, Spanje & Mexico.'

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

De jongens in mijn klas leggen de lat niet al te hoog. Neem bijvoorbeeld Lex. Hij gaat altijd voor een 5,5.
A
toelichtend verband
B
opsommend verband
C
chronologisch verband
D
tegenstellend verband

Slide 13 - Quizvraag

Tekstverband = toelichtend
Tekstverband = opsomming
Tekstverband = tegenstelling
 
   ook

  bijvoorbeeld

    zo

    maar

Slide 14 - Sleepvraag

Welk verband herken je in de laatste zin van alinea 3?
A
opsomming
B
tegenstelling
C
chronologisch
D
toelichtend

Slide 15 - Quizvraag

De volgende verbanden komen er nieuw bij...

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Redengevend verband
  • Een redengevend verband geeft aan waarom iemand iets
     doet of vindt.
  • Signaalwoorden hierbij zijn: omdat, daarom, dus, want, de  reden hiervoor is, dankzij.
  • Voorbeeld:
    'Meneer Peterson doet altijd erg lang over zijn uitleg, om die reden is hij mijn minst favoriete docent.'

Slide 19 - Tekstslide

Soms geeft de docent op vrijdag huiswerk voor maandag, waardoor mijn weekendplannen in het water vallen.
A
Redengevend
B
Concluderend
C
Oorzaak-gevolg
D
Toelichtend

Slide 20 - Quizvraag

De docent is vandaag ziek. De les gaat dus niet door.
A
Redengevend
B
Concluderend
C
Oorzaak-gevolg
D
Toelichtend

Slide 21 - Quizvraag

Ik wil heel graag een voldoende halen, want dan krijg ik van mijn vader een tientje.
A
Redengevend
B
Concluderend
C
Oorzaak-gevolg
D
Toelichtend

Slide 22 - Quizvraag

Opdrachten maken
WAT?
Kader - Maak opdracht 1 & 2 op blz. 11
TL - Maak opdracht 1,2 & 3 op blz. 10 t/m 12
HOE? 
Alleen en in stilte.
HULP? 
Steek je vinger op, de docent komt bij je. 
timer
10:00

Slide 23 - Tekstslide