Hoofdletters: Wanneer gebruik je ze?

Hoofdletters: Wanneer gebruik je ze?
TVC Mota
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Hoofdletters: Wanneer gebruik je ze?
TVC Mota

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoel
Aan het einde van deze les kan je aangeven wanneer een hoofdletter gebruikt moet worden.

Slide 2 - Tekstslide

Introduceer het leerdoel van deze les. Leg uit waar de leerlingen aan het einde van de les vertrouwd mee moeten zijn.
Wat weet jij al over het gebruik van hoofdletters?

Slide 3 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een hoofdletter?
Een hoofdletter is een grotere letter die aan het begin van een zin of een naam gebruikt wordt.

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide is bedoeld om leerlingen te laten begrijpen wat een hoofdletter is en waarvoor het gebruikt wordt.
Begin van een zin
Een hoofdletter wordt altijd gebruikt aan het begin van een zin.

Slide 5 - Tekstslide

Leg uit dat een hoofdletter altijd gebruikt wordt aan het begin van een zin, ongeacht welk woord er aan het begin staat.
Eigennamen
Een hoofdletter wordt gebruikt bij eigennamen, zoals namen van personen, steden en landen.

Slide 6 - Tekstslide

Noem voorbeelden van eigennamen om het begrip te verduidelijken. Laat leerlingen ook eigen voorbeelden bedenken.
Titels
Hoofdletters worden gebruikt bij titels, zoals 'mevrouw' of 'professor'.

Slide 7 - Tekstslide

Leg uit hoe titels geschreven worden en laat leerlingen oefenen met het schrijven van titels.
Belangrijke woorden
Soms worden hoofdletters gebruikt bij belangrijke woorden in een zin, bijvoorbeeld bij een naam van een boek of een film.

Slide 8 - Tekstslide

Laat leerlingen voorbeelden bedenken van zinnen waarin hoofdletters gebruikt worden bij belangrijke woorden.
Afkortingen
Afkortingen worden vaak geschreven in hoofdletters, zoals 'ADHD' of 'NASA'.

Slide 9 - Tekstslide

Leg uit wat afkortingen zijn en waarom ze vaak in hoofdletters geschreven worden.
Oefening 1
 'de eiffeltoren staat in parijs.' Waar moet er een hoofdletter gebruikt worden?

Slide 10 - Tekstslide

Laat leerlingen individueel of in groepjes de zin op het bord corrigeren. Bespreek daarna de juiste antwoorden.
Oefening 2
'ik heb gekeken naar de film the lion king.' Waar moet er een hoofdletter gebruikt worden?

Slide 11 - Tekstslide

Laat leerlingen individueel of in groepjes de zin op het bord corrigeren. Bespreek daarna de juiste antwoorden.
Oefening 3
 'de president van de verenigde staten was donald trump.' Waar moet er een hoofdletter gebruikt worden?

Slide 12 - Tekstslide

Laat leerlingen individueel of in groepjes de zin op het bord corrigeren. Bespreek daarna de juiste antwoorden.
Oefening 4
'mijn tante werkt bij de nederlandse bank.' Waar moet er een hoofdletter gebruikt worden?

Slide 13 - Tekstslide

Laat leerlingen individueel of in groepjes de zin op het bord corrigeren. Bespreek daarna de juiste antwoorden.
Oefening 5
 'mijn favoriete sport is voetbal.' Waar moet er een hoofdletter gebruikt worden?

Slide 14 - Tekstslide

Laat leerlingen individueel of in groepjes de zin op het bord corrigeren. Bespreek daarna de juiste antwoorden.
Regels samenvatten
Samenvatting van de regels voor het gebruik van hoofdletters.

Slide 15 - Tekstslide

Vat de regels die in de les behandeld zijn samen en laat leerlingen hier aantekeningen van maken.
Waarom zijn hoofdletters belangrijk?
Hoofdletters zijn belangrijk omdat ze de leesbaarheid van een tekst verbeteren en helpen om belangrijke informatie te benadrukken.

Slide 16 - Tekstslide

Leg uit waarom het belangrijk is om correct gebruik te maken van hoofdletters.
Einde van de les
Bedankt voor het volgen van de les!

Slide 17 - Tekstslide

Rond de les af en geef eventueel huiswerkopdrachten mee.
Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.

Slide 18 - Open vraag

De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.
Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.

Slide 19 - Open vraag

De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.
Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.

Slide 20 - Open vraag

De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.