Oefentoets 2 voor toets lezen hfst 2.3

Oefentoets 2 voor toets lezen hfst 2.3
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Oefentoets 2 voor toets lezen hfst 2.3

Slide 1 - Tekstslide

UITLEG
Wat zijn signaalwoorden en wat doen ze?
Signaalwoorden geven de lezer een seintje dat
een zin of een alinea 
een opsomming, een tegenstelling, een reden, een conclusie, enz. weergeeft. 
Door signaalwoorden kun je de tekst beter begrijpen en kun jij zelf betere teksten schrijven.

Slide 2 - Tekstslide

stappenplan moeilijke woorden
Als je een moeilijk woord tegen komt in de tekst, kun je het stappenplan volgen om achter te betekenis te komen. 

Slide 3 - Tekstslide

Welk signaalwoord past in de zin:
..... hoop ik dat jullie nu begrijpen wat signaalwoorden zijn.
Samenvatting / conclusie
A
Al met al
B
Vandaar dat
C
Aan het eind
D
Tenzij

Slide 4 - Quizvraag

Welke functie heeft de inleiding van tekst 4?
A
het onderwerp van de tekst noemen
B
een mening over het onderwerp geven
C
een vraag over het onderwerp stellen

Slide 5 - Quizvraag

Tekstverband: TEGENSTELLING
A
al met al
B
daar staat tegenover
C
zoals
D
waardoor

Slide 6 - Quizvraag

Wat is de eerste stap wat je moet doen als je moeilijke woorden tegenkomt?
A
Een woordenboek pakken en het woord opzoeken
B
Kijken of het woord lijkt op een woord dat je wel kent
C
Naar de rest van de zin kijken of je daardoor achter de betekenis kunt komen.
D
Nagaan of je de betekenis van het woord nodig hebt om de tekst te begrijpen.

Slide 7 - Quizvraag

Signaalwoorden opsomming
A
ten eerste, ten tweede, ook, verder
B
maar, echter, toch, tegenover
C
bijvoorbeeld, zo, zoals

Slide 8 - Quizvraag

Waaraan zie je dat dit de inleiding van de tekst is? Er zijn twee goede antwoorden.
A
Het stukje tekst bestaat uit vier zinnen.
B
Er staat waar het over gaat: je bed opmaken is ongezond.
C
Je weet nu alles over huisstofmijten.
D
Je wilt weten waarom je bed opmaken ongezond is.

Slide 9 - Quizvraag

Wat is geen goed voorbeeld van een opsomming?
A
Eén voor één een aantal dingen na elkaar opnoemen.
B
Niet blauw, maar rood.
C
Om slagroom te maken heb je nodig: slagroom, suiker, een hoge kom en een mixer.
D
Mijn planning voor vandaag: - opstaan - ontbijten - shoppen

Slide 10 - Quizvraag

Hoofdzaken en hoofdgedachte

- Wat in een tekst belangrijk is, noem je hoofdzaken

        - Hoofdzaken vind je in de inleiding, in het slot en in de kernzin van elke alinea



Slide 11 - Tekstslide

Functie van een inleiding
1. een samenvatting geven
2. een mening geven (om iemand te overtuigen)
3. Een vraag stellen.

Slide 12 - Tekstslide

Conclusie
Signaalwoorden: dus, concluderend, daardoor, hieruit volgt, vandaar dat, uit dit alles blijkt.

Voorbeeld: [...] dus de docent moet de deadline voor de toets maar even uitstellen.

Slide 13 - Tekstslide

Hoofd- en bijzaken:
Wat zijn hoofdzaken?
A
De belangrijkste zaken uit de tekst
B
Extra uitleg
C
De eerste zin van elke alinea
D
De minst belangrijke zaken uit de tekst

Slide 14 - Quizvraag

Bijzaken in een tekst
A
zijn voorbeelden of een uitleg. Kun je weglaten
B
Kun je nooit weglaten
C
Zijn voorbeelden/uitleg. Kun je niet weglaten

Slide 15 - Quizvraag

Is deze zin uit de tekst een hoofd- of bijzaak?

Dankzij dit enorme project is ZuidwestNederland stukken beter beveiligd tegen overstromingen.
A
Hoofdzaak
B
Bijzaak

Slide 16 - Quizvraag

Hoofd- en bijzaken

Slide 17 - Tekstslide

Wordt er in deze tekst een conclusie getrokken?
A
ja
B
nee

Slide 18 - Quizvraag

Welke functie heeft de inleiding van een tekst nooit?
A
Een advies geven
B
Het onderwerp noemen
C
Een samenvatting van de inhoud geven
D
Mening van de schrijver geven

Slide 19 - Quizvraag

Wat is een tegenstelling?
A
Hoewel hij arm is, leidt hij een heel gelukkig leven.
B
We hebben Jan de Ried aangenomen vanwege zijn kennis van de markt. Daarnaast heeft hij ruime ervaring als leidinggevende.
C
De stichting Wakker Dier komt op voor de dieren. Door middel van reclamespotjes op de televisie vraagt die club aandacht voor het ellendige leven van kippen en varkens in de bio-industrie.
D
Als je nu eerst je huiswerk afmaakt, gaan we straks naar de film.

Slide 20 - Quizvraag

Wat voor soort inleiding heeft deze tekst?
A
Reden – de schrijver legt uit waarom hij deze tekst heeft geschreven.
B
Belangrijkste informatie – de belangrijkste informatie staat al in de inleiding.
C
Opbouw – de schrijver geeft aan wat voor informatie er in de tekst komt.
D
Voorbeeld – de schrijver maakt de lezer nieuwsgierig door een situatie te beschrijven.

Slide 21 - Quizvraag

Op welke manier?
Door woordstrategieën kan je de betekenis van een woord achterhalen:
* Zoek in de tekst naar ongeveer hetzelfde woord (synoniem)
* zoek in de tekst naar een tegenstelling (antoniem)
* Zoek in de tekst naar de betekenis
* Zoek in de tekst naar voorbeelden
* Zoek in het woord een bekend woorddeel
* Zoek (een deel van) het woord op in een (online) woordenboek
 

Slide 22 - Tekstslide

Hoofd - en bijzaken
hoofdzaken
bijzaken
- belangrijk
- inleiding en slot
- kernzin (1e zin alinea)
- belangrijk voor maken samenvatting
- minder belangrijk
- voorbeelden, getallen

Slide 23 - Tekstslide

In welke alinea trekt Lotte haar conclusie?
A
Alinea 3
B
Alinea 4
C
Alinea 5
D
Alinea 6

Slide 24 - Quizvraag

Moeilijke woorden in teksten
In teksten (ook in het eindexamen) kom je moeilijke woorden tegen. Wat kan je doen om de betekenis te achterhalen?




Filmpje: https://www.youtube.com/watch?v=_ecZOb0bQ1M

Slide 25 - Tekstslide

Signaalwoorden voor een conclusie:
- dus
- concluderend dat
- dat betekent
- Tot slot

* De conclusie vind je meestal in de laatste alinea


Slide 26 - Tekstslide