NU Ned 1F 2F Deel A Woordenschat H1 1.3 Figuurlijk taalgebruik

Woordenschat
1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Woordenschat

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoofdstuk 1
Onbekende woorden begrijpen 

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Paragraaf
1.3 Figuurlijk taalgebruik

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Onderwerp
Het onderscheid tussen figuurlijk en letterlijk taalgebruik
Figuurlijk taalgebruik kennen 

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen
- Je herkent figuurlijk taalgebruik
- Je herkent letterlijk taalgebruik
- Je begrijpt figuurlijk taalgebruik


Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Woorden kunnen 2 betekenissen hebben
- Ze kunnen letterlijk worden bedoeld: dat wat gezegd wordt, wordt ook precies zo bedoeld, zoals het er staat.
- Ze kunnen figuurlijk worden bedoeld: dat wat er staat, wordt anders bedoeld.

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeld letterlijk en figuurlijk taalgebruik
Voorbeeld met ‘de bloemetjes buiten zetten’:
- Letterlijk: iemand zet de bloemen buiten, bijvoorbeeld in de tuin
- Figuurlijk: iemand is aan het feesten, iemand heeft iets te vieren

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Extra voorbeeld figuurlijk taalgebruik
- Mia struikelde over haar woorden, toen ze eindelijk mocht vertellen wat er was gebeurd. 

Mia ging in dit geval te snel praten en sprak haar woorden maar half uit.

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tip
Lees een tekst goed en bedenk: bedoelt iemand het letterlijk of figuurlijk. Het is belangrijk dat je figuurlijk taalgebruik herkent. 

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Onbegrijpelijk taal?
Gebruik een onlinewoordenboek of een woordenboek, als je niet snapt wat de schrijver bedoelt. 
Zoek dan op het kernwoord. 

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

kernwoord in woordenboek
kernwoord = grondwoord = trefwoord
Voorbeeld: De betekenis van ‘ergers over aan de bel trekken’, zoek je in het woordenboek bij ‘bel’. 
 Ergens over aan de bel trekken = proberen ergens op tijd voor te waarschuwen

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Extra oefenen woordenboek
In het lesboek wordt bij Woordenschat 2.1 ook nog geoefend met het opzoeken in een woordenboek

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wist je dat...
er ook een spreekwoordenboek bestaat. 
Daarin staat allerlei spreekwoorden in die je op kan zoeken. 

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Samengevat

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is figuurlijk taalgebruik?
A
Taalgebruik, precies zoals het er staat.
B
Er wordt iets anders bedoeld dan er eigenlijk staat.

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een voorbeeld van figuurlijk taalgebruik?
A
gwn kip met rijst
B
een spreekwoord
C
een uitdrukking en een spreekwoord
D
een uitdrukking

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Spreekwoorden hebben een...
A
letterlijke betekenis
B
figuurlijke betekenis

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

figuurlijk taalgebruik
spreekwoorden oefenen

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welk spreekwoord zie je hier?
A
Kat in 't bakkie.
B
Een kat in de zak kopen.
C
Een kat uit de zak kopen.
D
Een kat in de zak verkopen.

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk spreekwoord zie je hier?
A
De hond in de pan vinden
B
De hond eet alles op
C
De hond aan het aanrecht vinden
D
De hond in de pot vinden

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk spreekwoord zie je hier?
A
De appel valt ver van de boom
B
De appel valt niet ver van de boom
C
De appel valt op de grond
D
Alleen deze appel valt op de grond

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat betekent het spreekwoord:
Een oogje op iemand hebben
A
Als je heel erg verliefd bent op iemand, dan zie je alleen de leuke dingen van die persoon.
B
Als je een relatie wilt en je vraagt dit aan die persoon, maar de andere persoon wil dit niet
C
Als je lekker eten voor iemand maakt, wordt hij/zij sneller verliefd op jou.
D
Iemand heel erg leuk vinden, verliefd zijn op iemand.

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat betekenen deze spreekwoorden met 'uil'?
een dutje doen
een stomkop zijn
Een uiltje knappen.
Hij is een uil.

Slide 23 - Sleepvraag

Sleepvraag

Vraag: Wat betekenen deze spreekwoorden met uil?
Doe: Sleep de spreekwoorden naar de juiste betekenis.
sleep het plaatje naar het juiste spreekwoord
Achter de wolken schijnt zonneschijn

Wie een kuil graaft voor een ander, valt er zelf in
De appel valt niet ver van de boom
Een kat in het nauw maakt rare sprongen

Slide 24 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

In de 17ᵉ eeuw hadden veel Nederlanders een baan in de scheepvaart. Hierdoor ontstonden een aantal spreekwoorden en gezegden, die tegenwoordig nog steeds gebruikt worden. Koppel elk gezegde aan de juiste betekenis.
buiten de boot vallen
mensen binnenboort houden
roeien met de riemen die je hebt
ergens in verzeild raken
niet mee kunnen doen met iets
je best doen om iets zo goed mogelijk te doen met beperkte middelen
toevallig ergens in terecht komen
ervoor zorgen dat iedereen mee blijft doen

Slide 25 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk spreekwoord herken je hier?

Slide 26 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk spreekwoord staat hier ?

Slide 27 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk spreekwoord wordt hier uitgebeeld?

Slide 28 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

figuurlijk taalgebruik
uitdrukkingen oefenen

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welk uitdrukking zie je hier?
A
door dik en dun
B
zwart op wit
C
van top tot teen
D
zonder kop of staart

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul het spreekwoord aan
water en ...

Slide 31 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul het spreekwoord aan
zonder kop of ...

Slide 32 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul het spreekwoord aan
met vallen en ...

Slide 33 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul het spreekwoord aan
vroeg of ...

Slide 34 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul het spreekwoord aan.
Door dik en ...

Slide 35 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul het spreekwoord aan
Van top tot ...

Slide 36 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Weet jij wat de volgende uitdrukkingen betekenen? Trek lijnen van de uitdrukkingen naar de juiste betekenis.
Meten met twee maten.
Iemand over het hoofd zien.
Een gat in de lucht springen.
Een zuurpruim zijn.
Appels met peren vergelijken.
Iemand vergeten zijn.
Heel erg blij zijn.
Altijd boos zijn.
Oneerlijk keuren.
Iets wat niet met elkaar te vergelijken is.

Slide 37 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Weet jij wat de volgende uitdrukkingen betekenen? Trek lijnen van de uitdrukkingen naar de juiste betekenis.
Leven in de brouwerij
naar iemands pijpen dansen
een boterbriefje halen
van de koude kermis thuis komen
een beestje na een feestje hebben
alles doen wat iemand vraagt
teleurgesteld zijn
hoofdpijn (een kater) hebben na te veel drinken
de saaiheid doorbreken
gaan trouwen

Slide 38 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Maak de uitdrukking af door van links naar rechts te slepen.
kwel
praal
nimmer
vlam
Pracht en ...
Nooit ofte ...
In vuur en ...
Kommer en ...

Slide 39 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

gebaande paden
beter uit de verf komen
kameraadschap
gebruikelijke gang van zaken
vriendschap
beter tot uitdrukking, beter totzijn recht komen

Slide 40 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Leren voor het centraal examen
- Je herkent figuurlijk taalgebruik
- Je herkent letterlijk taalgebruik
- Je begrijpt figuurlijk taalgebruik

Slide 41 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies