Herhaling blok 7 taal

Herhaling blok 7 taal
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
TaalBasisschoolGroep 4

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Herhaling blok 7 taal

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Welk woord in de zin is een verkleinwoord?

Timo vertelt een geheimpje aan de kleine jongen.
A
vertelt
B
geheimpje
C
kleine
D
jongen

Slide 4 - Quizvraag

Wat is het verkleinwoord van vlinder?
A
vlinders
B
vlindertje
C
kleine vlinder

Slide 5 - Quizvraag

Wat is het verkleinwoord van raam?

Slide 6 - Open vraag

Slide 7 - Tekstslide

Welke zin is goed geschreven?
A
'Sanne zegt Wat kun jij hoog springen'.
B
Sanne zegt: 'Wat kun jij hoog springen.'
C
'Sanne zegt': Wat kun jij hoog springen.

Slide 8 - Quizvraag

Welke zin is goed geschreven?
A
'Rennen!, riep het meisje.'
B
Rennen!, 'riep het meisje.'
C
'Rennen!', riep het meisje.

Slide 9 - Quizvraag

Slide 10 - Tekstslide

Welk verbindingswoord?

Ik klei een beeld, ... dat kan ik goed.
A
want
B
maar

Slide 11 - Quizvraag

Welk verbindingswoord?
Ik oefen op de gitaar, ... ik speel liever viool.
A
want
B
maar

Slide 12 - Quizvraag

Maak de zin af:
Tom wil graag naar buiten, maar

Slide 13 - Open vraag

Slide 14 - Tekstslide

Lauren loopt alleen naar buiten toe.
A
Zij gaat daar spelen.
B
Wij gaan daar spelen.

Slide 15 - Quizvraag

Tom speelt gitaar.
A
Jij oefent iedere dag.
B
Hij oefent iedere dag.
C
Wij oefent iedere dag.

Slide 16 - Quizvraag

Tom en ik spelen allebei gitaar.
A
Soms spelen wij samen.
B
Soms spelen hij samen.

Slide 17 - Quizvraag

werkwoorden

Slide 18 - Tekstslide

Wat is goed?

heten
A
hij heten
B
hij heet

Slide 19 - Quizvraag

Wat is goed?

wonen
A
wij wonen
B
wij woon
C
wij woont

Slide 20 - Quizvraag

Wat is goed?

lezen
A
jullie lees
B
jullie lezen
C
jullie leest

Slide 21 - Quizvraag

werkwoord?

Anne rent naar huis.
A
Anne
B
rent
C
naar
D
huis

Slide 22 - Quizvraag

Wat is geen werkwoord?
A
lopen
B
rennen
C
steppen
D
fietsje

Slide 23 - Quizvraag

werkwoord?

De kinderen spelen op straat.
A
de kinderen
B
spelen
C
op
D
straat

Slide 24 - Quizvraag

Wat is geen werkwoord?
A
schrijven
B
schrift
C
tekenen
D
verven

Slide 25 - Quizvraag