de omgeving 7.2

• nt2
• Basisschool
• Groep 1

het zwembad

het voetbalveld

de brand

de brandweer

de brandweerwagen

het ziekenhuis

het tankstation

de bushalte

het station

de politie

de politieagent

de ziekenwagen

de ambulance

het alarmnummer

zinnen

De bus stopt bij de bushalte

De trein stopt bij het station

Wij lopen in het park

De jongens voetballen op het voetbalveld

Zij zwemmen elke zaterdag in het zwembad 

De brandweer blust de brand.

werkwoorden

Ik rijd met de bus                         Ik betaal met de pin     

Hij rijdt met de trein                   Hij betaalt met contant geld

Wij rijden met de auto               De jongens betalen niet       

Ik wacht op de bus                 

De man wacht op de trein                       Kan ik pinnen?

Wij wachten op de taxi

hotel    boekhandel   kerk  moskee   bioscoop  hotel 

restaurant

1. Ik koop boeken bij de .................................
   
2. Ik kijk een film in de ...................................
   
3. Vrijdag gaat hij  naar de .............................
   
4. Zondag gaan zij naar de ................ ....
   
5. Wij eten in het ........................................
   
6. wij slapen een nachtje in een .................................
   

Hallo meneer.

Hallo meneer.

Dag mevrouw. 

Dag mevrouw.

Mag ik wat vragen? 

Mag ik wat vragen?

Ja, natuurlijk.

Ja, natuurlijk.

Waar staat de koffie? 

Waar staat de koffie?

Die staat daar! 

Die staat daar!

Okan:      Hoi …, met Okan.

Ik:              Hoi Okan, hoe gaat het?

Okan:      Prima. Ik ga naar de supermarkt. Ga je met me mee?

Ik:             Ja, dat is goed. Heb je veel nodig?

Okan:     Nee hoor, alleen brood, rijst en fruit.

Ik:             Oké, tot straks.

Okan:      Tot straks.

1. het station
2. de bushalte
3. de straat
4. de weg

1. het voetbalveld
2. het zwemhuis
3. het zwembad
4. het badzwem

1. het tankhuis
2. de bushalte
3. het tankstation
4. het station

1. de politieauto
2. het ziekenwagen
3. de garage
4. de brandweerauto

1. tevreden
   
2. sterk
   
3. ijverig
   
4. dom
   
5. recht
   
6. veel
   
7. dezelfde
8. glanzend
9. vrolijk
   
10. modern
    

slim

krom

dof

verschillende

weinig

ontevreden

zwak

bedroefd

ouderwets

lui

ijverig, bedroefd, glanzend, verschillende, krom, tevreden, ouderwets

1.  Dat heb je goed gedaan, ik ben ............................
2. Mijn zilveren ketting is nieuw en ..........................................
3. Die stoel is van vroeger en dus................................
4. Die streep is niet recht maar ..........................................
5. Een ander woord voor verdrietig is ...............................
6. Die jongen leert elke avond wel twee uur, hij is ..........................
7. Jouw sokken zijn niet hetzelfde maar .........................

woorden uit het filmpje

uitdagen - Ik daag je uit voor een wedstrijd

opscheppen - zeggen dat je de beste bent

verslaan/ verslagen- ik versla jou met dit spel

een dutje- een kort slaapje

gestaag doorgaan- steeds maar rustig doorgaan

creëren -maken