Bestaat uit:
- ein - = een
- kein - = geen mijn jouw zijn haar zijn ons/onze jullie hun uw
- bezittelijke voornaamwoorden (mein-, dein-, sein-, ihr-, sein-, unser-, euer/eure, ihr- en Ihr)
(pers. vnw. ich du er sie es wir ihr sie
Sie)
mijn auto mein Auto (onzijdig)
jouw broer dein Bruder (mannelijk persoon)
uw jas Ihre Jacke (vrouwelijk -> eindigt op e)
zijn zus seine Schwester (vrouwelijk -> vrouwelijk persoon)