Grammatica 2.6
1 / 17
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
"De persoonsvorm is altijd een werkwoord."
Wat is de persoonsvorm?
Wat is de persoonsvorm?
A
De persoonsvorm
B
is
C
altijd
D
een werkwoord
Slide 3 - Quizvraag
Wat is de persoonsvorm in deze zin?
Hoe vind je ook alweer de persoonsvorm?
Hoe vind je ook alweer de persoonsvorm?
A
Hoe
B
vind
C
je
D
ook
Slide 4 - Quizvraag
Wat is het onderwerp?
Wat is de persoonsvorm?
Wat is de persoonsvorm?
Het onderwerp
De persoonsvorm
ik
Moet
opletten
in het verkeer?
Slide 5 - Sleepvraag
?
Wat is het onderwerp?
Het onderwerp
je
Ga
vaak
naar
de bioscoop
Slide 6 - Sleepvraag
Wat is het lijdend voorwerp?
gekeken.
Het lijdend voorwerp
We
hebben
een serie
Slide 7 - Sleepvraag
Wat is het lijdend voorwerp?
fel.
Het lijdend voorwerp
De
zon
schijnt
Slide 8 - Sleepvraag
onderwerp
lijdend
voorwerp
meewerkend
voorwerp
persoonsvorm
Ik
een boek
aan mijn vader.
geef
Slide 9 - Sleepvraag
Onderwerp
persoonsvorm
bepaling van plaats
De kinderen
lopen
naar school.
Slide 10 - Sleepvraag
Persoonsvorm
Onderwerp
gezegde
Lijdend
voorwerp
bepaling van plaats
Op het veld
hebben
wij
met de hond
gespeeld.
Slide 11 - Sleepvraag
Woordsoort 1: zelfstandig naamwoord
Woordsoort 2: werkwoord
Woordsoort 3: lidwoord
Willem
klokje
Fietst
drinken
een
opgegeten
gemaakt
hond
het
aardbeien
Slide 12 - Sleepvraag
persoonlijk voornaamwoord
bezittelijk voornaamwoord
jullie
het
je
haar
hij
uw
ons
ze
hun
zijn
me
hem
Slide 13 - Sleepvraag
Kijk naar de volgende zin. Welke woorden horen bij de onderstaande woordsoorten? Je moet sommige woordsoorten vaker gebruiken en niet alle woordsoorten hoef je te gebruiken.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
lidwoord
werkwoord
De
dj
draait
op
het
festival.
leuke
