A/ An To be and to have got (herhaling)

Aims
At the end of this lesson:
- You know how to use a/ an
- you know the forms of to be
- you know what 'to have got' means
- you know when to use to have/has got
- you know how to make it negative and turn into a question
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Aims
At the end of this lesson:
- You know how to use a/ an
- you know the forms of to be
- you know what 'to have got' means
- you know when to use to have/has got
- you know how to make it negative and turn into a question

Slide 1 - Tekstslide

Articles
Lidwoorden

Wanneer je in het Nederlands de of het voor een zelfstandig naamwoord zet, gebruik je in het Engels the

Wanneer je in het Nederlands een voor een zelfstandig naamwoord zet, gebruik je in het Engels a of an

Slide 2 - Tekstslide

Lidwoord a/an/the
 een ..........: a / an
de / het ..........: the

een tafel - a table           een ei - an egg
de tafel - the table          het ei - the egg



 

Slide 3 - Tekstslide

Lidwoord a/an
a gebruik je voor woorden die beginnen met een medeklinker:

a pet               a teacher           a bycicle
a car                  a door               a room
 

Slide 4 - Tekstslide

Lidwoord a/an
an gebruik je voor woorden die beginnen met een klinker:

an ear            an investigation         an officer
an apple            an Englishman          an answer
 

Slide 5 - Tekstslide

Let op!
De keuze voor a of an hangt niet af van de (mede)klinker op papier, maar of je hemt hoort.

Soms schrijf je een -h maar hoor je hem niet -> dan gebruik je an.

Soms schrijf je een -u, maar hoor je een -j of -h -> dan gebruik je a.


 

Slide 6 - Tekstslide

Voorbeelden
(je schrijft de medeklinker wel maar hoort hem niet)

an hour  (je hoort our) = een uur
an honor (je hoort onour) = de eer
a university (je hoort juniversity) = de universiteit
a uniform (je hoort juniform) = het uniform
a European (je hoort jeuropean) = de Europeaan

Slide 7 - Tekstslide

a of an?
..... dog
A
a
B
an

Slide 8 - Quizvraag

a of an?
..... banana
A
a
B
an

Slide 9 - Quizvraag

a of an?
.... artwork
A
a
B
an

Slide 10 - Quizvraag

a of an?
..... house
A
a
B
an

Slide 11 - Quizvraag

a of an?
.... apple
A
a
B
an

Slide 12 - Quizvraag

a of an?
.... uniform
A
a
B
an

Slide 13 - Quizvraag

A
AN
table
house
egg
chicken
island
phone
orange

Slide 14 - Sleepvraag

Wat betekend het werkwoord 'to be'?

Slide 15 - Open vraag

I -
You -
He / she / it -
A
am, is, are
B
are, am, is
C
am, are, is
D
is, are, am

Slide 16 - Quizvraag

You -
We -
They -
A
are, am, is
B
are, are, am
C
are, are, are
D
is, are, are

Slide 17 - Quizvraag

Wat betekend 'to have got'?

Slide 18 - Open vraag

'to be' and 'to have got'

Slide 19 - Tekstslide

to have got / to has got
Is het onderwerp een he/she/it?
Dan gebruik je has got (shit-rule)

Is het onderwerp géén he/she/it?
Dan gebruik je have got

Slide 20 - Tekstslide

I ___ ___ an apple.
A
have got
B
is got
C
am got
D
has got

Slide 21 - Quizvraag

He ___ ___ a bike
A
have got
B
is got
C
has got
D
am got

Slide 22 - Quizvraag

They ___ ___ a lot of friends.
A
have got
B
is got
C
has got
D
am got

Slide 23 - Quizvraag

Negatief
Je kunt to have got / to has got ook negatief maken.
Om iets negatief te maken voeg je het woord 'not' toe

To have got > haven't got / have not got
To has got > hasn't got / has not got

Slide 24 - Tekstslide

I ___ ___ ___ an apple. (-)
A
have not got
B
not have got
C
has not got
D
not has got

Slide 25 - Quizvraag

He ___ ___ ___ a bike (-)
A
have not got
B
not have got
C
has not got
D
not has got

Slide 26 - Quizvraag

They ___ ___ ___ a lot of friends. (-)
A
have not got
B
not have got
C
has not got
D
not has got

Slide 27 - Quizvraag

Vraagzin maken
Je kunt met to have got / has got ook een vraagzin maken.
Je plaatst het eerste werkwoord voor het onderwerp.

VB: You have got two sisters.
Have you got two sisters?
My parents have got two dogs.
Have my parents got two dogs?

Slide 28 - Tekstslide

Maak er een vraagzin van:
Peter has got hairy legs

Slide 29 - Open vraag

Maak er een vraagzin van:
I have got brown hair

Slide 30 - Open vraag

Maak er een vraagzin van:
My teachers have got a lot of students

Slide 31 - Open vraag

verb: to have got

Slide 32 - Tekstslide

HW
Learn p 150/ 151/ 154

Slide 33 - Tekstslide

En, snap je alles?
A
Ja
B
Nee
C
Na extra oefenen wel

Slide 34 - Quizvraag