2TH TR 20 Overtreffende trap

Taalregel 20
De overtreffende trap
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

Taalregel 20
De overtreffende trap

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Om aan te geven dat je 'meest' zegt, zet je in het Frans de woordjes ___ / ___ of ___ voor het bijvoeglijk naamwoord.

Slide 5 - Open vraag

Om aan te geen dat je 'minst' zegt, zet je in het Frans de woordjes ___ / ___ of ___ voor het bijvoeglijk naamwoord.

Slide 6 - Open vraag

Oefenen!
In de volgende dia's ga je oefenen. 
Het bijvoeglijk naamwoord dat je nodig hebt, staat steeds in het eerste deel van de zin. 
Kijk ook goed of het woord mannelijk, vrouwelijk of meervoud is, om te weten of je le, la of les gebruikt.

Slide 7 - Tekstslide

Nous avons une belle voiture, mais votre voiture est ___. (het mooist)

Slide 8 - Open vraag

Ce jean-ci est cher, mais ce jean-là est ___ . (het duurst)

Slide 9 - Open vraag

Ce pull-ci est beau. Ce pull-là est ___ . (het minst mooi)

Slide 10 - Open vraag

Tes soeurs sont petites. Mes soeurs sont ___ . (het minst klein)

Slide 11 - Open vraag

La Défense est ___. (het grootst)

Slide 12 - Open vraag

Ton sac est lourd. Mon sac est ___. (het minst zwaar)

Slide 13 - Open vraag

Madrid est belle, mais Paris est ___. (het mooist)

Slide 14 - Open vraag

Il est ___ . (het minst sportief)

Slide 15 - Open vraag

Isabelle est sportive, mais Chloé est ___. (het sportiefst)

Slide 16 - Open vraag

Kévin est gentil, Eric est ___. (het minst aardig)

Slide 17 - Open vraag

La fin!

Slide 18 - Tekstslide