w16 Ned 3F schrijven Langere tekst: betoog (argumentatiestructuur)

ned 3F: schrijven Langere tekst: betoog

-argumenten
-argumentatiestructuur
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
MBO

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

ned 3F: schrijven Langere tekst: betoog

-argumenten
-argumentatiestructuur

Slide 1 - Tekstslide

Canvas tegel
 Je kent verschillende soorten argumenten.
 Je kunt verschillende soorten argumentatiestructuren herkennen.
 Je kunt argumentaties structureren.
 Je kunt het onderscheid maken tussen een drogreden en een argument.

Slide 2 - Tekstslide

Wat is een argument?
A
De mening van de schrijver
B
de onderbouwing van de mening
C
Een conclusie van de mening

Slide 3 - Quizvraag

Slide 4 - Tekstslide

Wat betekent het woord tussen haakjes?

Meneer Raven is een (autoriteit) als het gaat over wetskennis.

A
wetenschapper
B
studiebol
C
muggenzifter
D
deskundige

Slide 5 - Quizvraag

Je hebt een discussie over mondkapjes en iemand geeft als argument aan dat covid 19 waarschijnlijk is ontstaan bij vleermuizen.
A
argument is niet juist
B
argument is niet geldig
C
argument is relevant

Slide 6 - Quizvraag

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Als je tegenargumenten benoemt, moet je deze ook weerleggen/ontkrachten
(beide termen betekenen hetzelfde). 

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

1. Vooraf schrijven bedenken
Onderwerp -> van je betoog

Schrijfdoel -> overtuigen bij een betoog -> standpunt onderbouwen met argumenten.

Doelgroep -> 

Slide 15 - Tekstslide

2. Schrijfplan/-schema

Slide 16 - Tekstslide

3. Taalgebruik aanpassen
Formeel taalgebruik:
  • duidelijk (de lezer kan de tekst in één keer begrijpen).
  • kort & bondig (de tekst bevat geen overbodige informatie).
  • beleefd (de tekst toont respect voor de lezer, vooral door de woordkeuze).
  • correct 

Informeel taalgebruik:
  • spreektaal (je schrijft zoals je spreekt).
  • taalgebruik is 'losjes' (voor vrienden, kennissen).

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Wat doe je als eerste bij het schrijven van een betoog?
A
inleiding maken
B
Onderwerp/standpunt bedenken
C
schrijfplan maken

Slide 19 - Quizvraag

Schrijfplan is vooral voor de les/methode en niet voor het examen
A
waar
B
niet waar

Slide 20 - Quizvraag

Betoog?
Onderwerp-standpunt, doel = overtuigen, doelgroep weten
Argumentatiestructuur maken
Uitwerken/schrijfplan
Taalgebruik
Uitvoering schrijven middenstuk
Bekijken/aanvullen 

Slide 21 - Tekstslide