Les 3 ZK1C 14/02/24

1 / 48
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 48 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Wel op tafel:
Map
Pen
Feniksboeken

Welkom bij de Geschiedenisles ZK1C!
Niet op tafel:
Telefoon of Zakkie
Laptop
Tas

timer
3:00

Slide 2 - Tekstslide

Startopdracht:
Schrijf de antwoorden op de volgende vragen op:







timer
2:00
1. Welke periode begon na het Romeinse Rijk?

2. Welk geloof bestond nog na de val van het Romeinse Rijk? 
 
IN STILTE!

Slide 3 - Tekstslide

Bidden, vechten, werken
De koning en zijn leenman



Geschiedenis - Kader 1

Slide 4 - Tekstslide

Lesdoelen
Aan het eind van deze les:

..ken je de begrippen christenen, monnik, geestelijke, non, klooster en bisschop. (R)

...weet je hoe monniken het christendom verspreidden. (R)

...weet je wie Willibrord en Bonefatius waren. (R)

...ken je de begrippen leenheer, leenman, leenstelsel en ridder. (R)

...weet je hoe Karel de Grote zijn rijk bestuurde. (R)


















Slide 5 - Tekstslide

Programma deze les:
  1. Startopdracht
  2. Lesdoelen
  3. Uitleg verspreiding Christendom
  4. Uitleg leenstelsel en topografie
  5. ---> tussendoor: Quizvragen


Slide 6 - Tekstslide

De Friezen en de Franken
In ons land waren in het jaar 600 twee volken de baas: de Friezen en de Franken. 
De Friezen
De Friezen woonden in de kustgebieden. Tegenwoordig zijn dat de provincies: Zeeland, Zuid-Holland, Noord-Holland, Friesland en Groningen.
De Franken
De Franken woonden in het zuiden van Nederland. Tegenwoordig de provincies: Utrecht, Noord-Brabant en Limburg. 

Slide 7 - Tekstslide

De Friezen 
De Friezen geloofden in veel goden tegelijk. 
  • Wodan = god van de oorlog
  • Donar = god van de donder
  • Freya = godin van de vruchtbaarheid en zonneschijn
Wodan
Wodan was niet alleen de god van de oorlog, maar ook de god van de zomer, god van de winter en de korengod.
Wodan reed door de lucht op zijn achtbenig paard Sleipnir. Twee raven (Hugin en Munin = ‘Geheugen’ en ‘Gedachte’) en twee wolven begeleidden hem op zijn tochten. Zij bespioneerden alle mensen, zelfs hun gedachten waren niet veilig, en vertelden Wodan alles. Zo kon Wodan tijdens zijn tochten de stoute mensen straffen en de goede mensen beschermen. 
Ook bracht hij de dappere dode soldaten naar het Walhalla.

Slide 8 - Tekstslide

De Franken
De Franken waren al christen.

Vaak werd een koning bekeerd tot het christendom. Dan werden zijn onderdanen ook christen.
Koning Clovis
Clovis (ca. 466-511) was een Frankische koning. Hij veroverde vele gebieden. Hij bekeerde zich rond 500 tot het christendom. Daarmee werden hij en al zijn onderdanen in één keer chirsten.
christen
Volgeling van Jezus Christus.

Slide 9 - Tekstslide

Willibrord
Hij was een monnik uit Engeland die bisschop van Utrecht werd. Willibrord wilde het christendom graag verspreiden naar de Friezen. Maar die wilden daar niets van weten. 
monnik
Geestelijke (man) die in een klooster woont en werkt.
bisschop
Leider van christenen in een bepaald gebied.
Willibrord
Willibrord werd rond 658 geboren bij het Engelse plaatsje York. Gedurende zijn opleiding tot priester bleef hij in een klooster. Willibrord vond het belangrijk om het christelijke geloof te verspreiden. Net zoals Jezus Christus dat deed. Nadat hij stierf op 7 november 739 en werd begraven in de crypte (ondergrondse begraafplaats) van de abdij van Echternach (Duitsland). Je kan hem daar nog steeds bezoeken...(zie afbeelding)

Slide 10 - Tekstslide

Maak opdracht 3 (werkboek blz. 69) 
timer
3:00
IN STILTE!

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

Bonifatius
De opvolger van Willibrord, Bonifatius, probeerde ook de Friezen te bekeren. 
Maar...hij werd bij Dokkum door de Friezen vermoord.

Slide 13 - Tekstslide

Frankische rijk

Slide 14 - Tekstslide

Het christendom wint...
De Franken wisten uiteindelijk te winnen van de Friezen. Daarom werden de Friezen toch christelijk. 
De Franken gingen door met het veroveren van grote delen van Europa. In het gebied van de Franken werd het christendom de belangrijkste godsdienst. Zo verspreidde het christendom zich over Europa. 

Slide 15 - Tekstslide

Wat betekent het begrip
monnik?
A
Een geestelijke die in een klooster werkt en woont.
B
Een geestelijke die rondtrekt.
C
Een christelijke leider van een bepaald gebied.
D
Iemand die in dienst is van de kerk.

Slide 16 - Quizvraag

Wat betekent het begrip
bisschop?
A
Een geestelijke die in een klooster werkt en woont.
B
Een geestelijke die rondtrekt.
C
Een christelijke leider van een bepaald gebied.
D
Iemand die in dienst is van de kerk.

Slide 17 - Quizvraag

Wat betekent het begrip
christen?
A
Volgeling van Mohamed.
B
Leider van de kerk.
C
Iemand die in dienst is van de kerk.
D
Volgeling van Jezus Christus.

Slide 18 - Quizvraag

Waar woonden de Friezen?
A
Ze wonen in Friesland.
B
Ze woonden in Zeeland, Noord-Brabant en Limburg.
C
Ze woonden in Zeeland, Zuid-Holland, Noord-Holland en Friesland.
D
Ze woonden in Utrecht, Noord-Brabant en Limburg.

Slide 19 - Quizvraag

Waar woonden de Franken?
A
Ze wonen in Friesland.
B
Ze woonden in Zeeland, Noord-Brabant en Limburg.
C
Ze woonden in Zeeland, Zuid-Holland, Noord-Holland en Friesland.
D
Ze woonden in Utrecht, Noord-Brabant en Limburg.

Slide 20 - Quizvraag

Wat kwamen Willibrord en Bonifatius doen in Nederland?
A
Ze probeerden de Friezen over te halen christen te worden.
B
Ze probeerden de Friezen over te halen hun eigen goden te houden.
C
Ze probeerden de Franken over te halen christen te worden.
D
Ze probeerden de Franken over te halen hun eigen goden te houden.

Slide 21 - Quizvraag

Waar of niet waar?
De Friezen geloofden in veel goden.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 22 - Quizvraag

Waar of niet waar?
De Franken werden overwonnen door de Friezen.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 23 - Quizvraag

Waar of niet waar?
Willibrord wilde de Friezen bekeren tot het christendom.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 24 - Quizvraag

Waar of niet waar?
De Friezen vonden het christendom fantastisch.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 25 - Quizvraag

Waar of niet waar?
Bonifatius was de opvolger van Willibrord.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 26 - Quizvraag

Frankische rijk

Slide 27 - Tekstslide

Deelvraag
Hoe bestuurde Karel de Grote zijn Rijk?
Wat was de taak van ridders?


Slide 28 - Tekstslide

Het rijk van Karel de Grote zien we hier in het paars (Frankische rijk)

Slide 29 - Tekstslide

Land te leen
Karel de Grote werd in 771 koning van alle Franken. Hij werd zo machtig dat de paus hem op 25 december 800 tot keizer kroonde. 
Omdat zijn land te groot was kon hij nooit alle plaatsen tegelijk in de gaten houden. Daarom gaf hij stukken land 'te leen' aan edelen. 
Bron: de troon waarop Karel de Grote is gekroond tot keizer van het Westen. Je kan hem nog steeds bekijken in Aken.

Slide 30 - Tekstslide

Het leenstelsel
Het rijk van Karel was dus te groot om alleen te besturen. Daarom gaf hij gebieden 'te leen' aan edelen (of geestelijken). Zij werden dan de leenman van de koning. De koning (Karel) was de leenheer. Deze manier van besturen noemen we het leenstelsel
leenman
Bestuurd een stuk land voor zijn leenheer.
leenheer
Hij laat een deel van zijn gebied door iemand anders besturen.
leenstelsel
Manier van besturen waarbij de koning stukken land in leen geeft.

Slide 31 - Tekstslide

Het leenstelsel
In ruil voor het gebied (waar de leenman mocht doen wat hij wilde) moest hij:
  1. Trouw beloven aan de leenheer.
  2. Belasting betalen aan de leenheer.
  3. Vechten voor de leenheer als er oorlog was.
Bron: koning van Napels geeft een stuk land te leen aan zijn leenman. Miniatuur uit 1352.

Slide 32 - Tekstslide

Vul in.
Karel de Grote was keizer van het ... rijk.
A
Oost-Romeinse
B
Tsaren
C
Frankische
D
Angelsaksische

Slide 33 - Quizvraag

Waarom kon Karel de Grote zijn rijk niet in zijn eentje besturen?
A
Het rijk was te groot en reizen in die tijd was moeilijk.
B
Het rijk was te klein en reizen in die tijd was moeilijk.
C
Het rijk was te groot, maar reizen in die tijd was makkelijk.
D
Het rijk was te klein en reizen in die tijd was makkelijk.

Slide 34 - Quizvraag

Wat betekend het begrip?
leenman
A
Een koning die zijn land te leen geeft.
B
Iemand die een stuk land bestuurd voor zijn leenheer.
C
Iemand die een deel van een gebied door iemand anders laat besturen.
D
Een soldaat van de koning.

Slide 35 - Quizvraag

Wat betekend het begrip?
leenheer
A
Een koning die zijn land te leen geeft.
B
Iemand die een stuk land bestuurd voor zijn leenheer.
C
Iemand die een deel van een gebied door iemand anders laat besturen.
D
Een soldaat van de koning.

Slide 36 - Quizvraag

Wat betekend het begrip?
leenstelsel
A
Een koning die zijn land te leen geeft.
B
Iemand die een stuk land bestuurd voor zijn leenheer.
C
Iemand die een deel van een gebied door iemand anders laat besturen.
D
Manier van besturen waarbij de koning stukken land te leen geeft.

Slide 37 - Quizvraag

Maak opdracht 7 (werkboek blz. 72) 
timer
3:00
IN STILTE!

Slide 38 - Tekstslide

Hulp van God
Het leven in de vroege middeleeuwen was niet makkelijk. Mensen geloofden dat God hen kon helpen. Door als goede christen te leven. Maar...wanneer was je een goede christen?
Dat leerden zij van de geestelijken
geestelijke
Iemand die in dienst is van de kerk.

Slide 39 - Tekstslide

Hulp van God
Deze geestelijken waren mensen van de christelijke kerk: zoals priesters, monniken, bisschoppen en de paus. Zij stonden dicht bij God.
Deze mensen bidden tot god. In ruil daarvoor betaalden mensen (veel) geld aan de kerk.
geestelijke
Iemand die in dienst is van de kerk.

Slide 40 - Tekstslide

Bron 7: Het klooster van Santo Domingo. Zie je in gedachten de monniken biddend door deze gangen lopen? Dit klooster in het dorp Santo Domingo de Silos in Spanje is meer dan duizend jaar geleden gebouwd.

Slide 41 - Tekstslide

Het klooster
Sommige geestelijken woonden in een klooster. Mannelijke geestelijken noemen we monniken en vrouwelijke geestelijken noemen we nonnen
  • 7x per dag bidden
  • hard werken
geestelijke
Iemand die in dienst is van de kerk.
klooster
Groot gebouw met vaak veel land eromheen. Er woonden en werken geestelijken: monniken of nonnen.
monnik
Geestelijke (man) die in een klooster woont en werkt.
non
Geestelijke (vrouw) die in een klooster woont en werkt.

Slide 42 - Tekstslide

In dit fragment zie je monniken bidden. Dat deden ze wel zeven keer per dag! Dus ook 's nachts.
In dit fragment zie je dat monniken gastvrij moesten zijn. Sommige monniken reisden rond. Vaak hadden ze het doel om een reliek op te zoeken (dat was een belangrijk overblijfsel van een heilige). Zo'n reis noemen we een pelgrimstocht.
In dit fragment zie je dat monniken voor de zieken zorgen. Vaak was er bij een klooster een klein ziekenhuis. Dit was bedoeld voor de zieke mensen uit dorpen vlakbij.
In dit fragment zie je dat monniken op het land werken en bomen omhakken. Ze werken dus in en om het klooster. Op de achtergrond zie je het klooster waar ze wonen. Je ziet een kerk, een binnenplaats en de eetzaal voor de monniken. Ook zie je de slaapzaal, de kapittel en een noodzakelijkheid. 
In dit fragment zie je dat monniken les geven op een school. Hier kregen kinderen (vooral jongens) les en leerden ze lezen en schrijven. Ook kregen ze les in de Bijbel.
In dit fragment zie je dat monnik teksten en boeken overschrijft. Het overschrijven van zo'n tekst/boek was veel werk en gebeurde met de hand. Ze mochten geen foutjes maken, want dan moest je de hele bladzijde overnieuw schrijven. Eén boek overschrijven duurde wel een paar jaar!
In dit fragment zie je dat monnik herstelwerkzaamheden uitvoeren. Het klooster moest natuurlijk onderhouden worden. Dat deden de monniken zelf. 

Slide 43 - Tekstslide

Wat betekent het begrip?
geestelijke
A
Dat je geest lelijk is.
B
Dat is iemand in dienst van de kerk.
C
Dat is iemand in dienst van de geest.
D
Dat is iemand die in een klooster woont.

Slide 44 - Quizvraag

Wat betekent het begrip?
klooster
A
Een groot gebouw waar geestelijken wonen.
B
Een groot gebouw waar gehandicapten wonen.
C
Een groot gebouw waar christelijke diensten gehouden worden.
D
Een groot gebouw.

Slide 45 - Quizvraag

Wat betekent het begrip?
monnik
A
Een geestelijke vrouw die in een klooster woont.
B
Iemand die in dienst is van de kerk.
C
Een geestelijke die het hoofd van een klooster is.
D
Een geestelijke man die in een klooster woont.

Slide 46 - Quizvraag

Wat betekent het begrip?
non
A
Een geestelijke vrouw die in een klooster woont.
B
Iemand die in dienst is van de kerk.
C
Een geestelijke die het hoofd van een klooster is.
D
Een geestelijke man die in een klooster woont.

Slide 47 - Quizvraag

Hoe vaak bidden monniken en nonnen per dag?
A
5 keer
B
7 keer
C
9 keer
D
11 keer

Slide 48 - Quizvraag