stoffen en materialen

1 / 48
volgende
Slide 1: Tekstslide
Natuurkunde / ScheikundeMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 4

In deze les zitten 48 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 5 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

1 Een erts is een gesteente waarin een nuttige grondstof zit.
A
waar
B
niet waar

Slide 2 - Quizvraag

Slide 3 - Video

2 Een grondstof is het eindproduct in een productieproces.
A
waar
B
niet waar

Slide 4 - Quizvraag

3 Alle materialen hebben dezelfde eigenschappen.
A
waar
B
niet waar

Slide 5 - Quizvraag

4 Koper is stevig en geleidt stroom erg goed.
A
waar
B
niet waar

Slide 6 - Quizvraag

5 De grondstof ijzererts wordt in een hoogoven verwerkt tot het halffabricaat ruwijzer.
A
waar
B
niet waar

Slide 7 - Quizvraag

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Video

6 Stikstofoxide zorgt voor een versterkt broeikaseffect.
A
waar
B
niet waar

Slide 10 - Quizvraag

7 Het storten van afval wordt ook wel recyclen genoemd.
A
waar
B
niet waar

Slide 11 - Quizvraag

8 Het smeltpunt is de temperatuur waarbij een stof gaat verdampen.
A
waar
B
niet waar

Slide 12 - Quizvraag

9 Een zuivere stof heeft zijn eigen smeltpunt en kookpunt.
A
waar
B
niet waar

Slide 13 - Quizvraag

Slide 14 - Video

10 Een vloeistof die gaat koken, wordt gasvormig als je warmte blijft toevoeren.
A
waar
B
niet waar

Slide 15 - Quizvraag

11 Smeltend ijs heeft een temperatuur van 0 °C.
A
waar
B
niet waar

Slide 16 - Quizvraag

Slide 17 - Video

12 De laagst mogelijke temperatuur is –273 K.
A
waar
B
niet waar

Slide 18 - Quizvraag

Slide 19 - Video

13 Bij een natuurkundige reactie veranderen de moleculen niet.
A
waar
B
niet waar

Slide 20 - Quizvraag

Dit is een scheikundige reactie! Fasen is natuurkundig

Slide 21 - Tekstslide

14 Een ei bakken is een natuurkundige reactie.
A
waar
B
niet waar

Slide 22 - Quizvraag

Slide 23 - Tekstslide

15 Als een metaal warm wordt, wordt het volume groter en blijft het aantal moleculen gelijk.
A
waar
B
niet waar

Slide 24 - Quizvraag

16 De massa van 1 cm3 van een stof noem je de dichtheid van die stof.
A
waar
B
niet waar

Slide 25 - Quizvraag

17 Het reactieschema van een verbranding ziet er zo uit:
verbrandingsproducten → brandstof + zuurstof
A
waar
B
niet waar

Slide 26 - Quizvraag

Slide 27 - Tekstslide

18 Slakken, afval uit een hoogoven, worden verwerkt tot cement en beton.
A
waar
B
niet waar

Slide 28 - Quizvraag

19 Als je met een gevaarlijke stof werkt, moet je een labjas, plastic handschoenen en een veiligheidsbril gebruiken.
A
waar
B
niet waar

Slide 29 - Quizvraag

20 Als er een gevarensymbool op het etiket van een stof staat, dan mag je die stof niet vervoeren.
A
waar
B
niet waar

Slide 30 - Quizvraag

Slide 31 - Tekstslide

1 Van welk materiaal werd een fietswiel vroeger gemaakt?
A
aluminium
B
messing
C
koper
D
ijzer

Slide 32 - Quizvraag

Slide 33 - Tekstslide

2 Welke thermometer kan Peter gebruiken om te onderzoeken of de vriezer nog tot –85 °C vriest?
A
alleen een alcoholthermometer
B
alleen een kwikthermometer
C
zowel een alcohol als een kwikthermometer

Slide 34 - Quizvraag

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Tekstslide

4 Welk van deze gassen is de belangrijkste veroorzaker van opwarming van de aarde (broeikaseffect)?
A
koolstofdioxide
B
koolstofmonoxide
C
stikstof
D
zuurstof

Slide 39 - Quizvraag

Slide 40 - Tekstslide

5 In welke vuilnisbak moet je een kartonnen bekertje na gebruik weggooien?
A
A
B
B
C
C

Slide 41 - Quizvraag

Slide 42 - Tekstslide

Slide 43 - Tekstslide

6 Welke stof gebruikt Johan?
A
acteon
B
alcohol
C
glycerol
D
parafineolie

Slide 44 - Quizvraag

Slide 45 - Tekstslide

Het gewicht heeft een massa van 2000 g.
Het volume van het gewicht is 254 cm3.
De dichtheid bereken je met de woordformule: dichtheid = massa / volume.

Slide 46 - Open vraag

Slide 47 - Tekstslide

Slide 48 - Tekstslide