H1.4 Grammatica

1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag

1. Starten met grammatica

2. Instructie persoonsvorm (blz. 27)

3. Oefenen 


Lesdoel:

Aan het einde van de les weet ik hoe ik de persoonsvorm kan vinden in de tekst en kan ik deze ook aanwijzen.

Slide 2 - Tekstslide

Wat weet jij over grammatica?

Slide 3 - Woordweb

Persoonsvorm

De persoonsvorm is altijd een werkwoord. In elke zin staat een persoonsvorm! We gebruiken de afkorting pv. Als je een pv hebt gevonden, zet je er een streep onder.


Maaaaaar.... hoe doe je dat?



Slide 4 - Tekstslide

Persoonsvorm, hoe doe je dat?

Mama loopt samen met papa naar de supermarkt.


Er zijn twee manieren om te weten te komen:


1. Tijd veranderen (tt > vt of vt > tt)

2. Vraagzin maken.

Slide 5 - Tekstslide

Zet de zin in een andere tijd:

Mama loopt samen met papa naar de supermarkt.

Slide 6 - Open vraag

Maak een vraagzin:

Mama loopt samen met papa naar de supermarkt.

Slide 7 - Open vraag

Wat is de persoonsvorm (pv) in de volgende zin:

Ik ga vier keer per week naar de sportschool.
A
Ik
B
ga
C
vier keer per week
D
naar de sportschool

Slide 8 - Quizvraag

Nu jullie!

1. Streep onder je oude werk, mag met een kleurtje.

2. Schrijf onder de streep of op de nieuwe pagina: H1.4 Grammatica


Wat ga je maken?

Opdracht 4, 5, 6 en 7 (blz. 27)

timer
10:00

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Herhalingsvraag.
Wat is de pv in de volgende zin?

Maaike maakt een nieuw gerecht klaar.
A
Maaike
B
maakt
C
een nieuw gerecht
D
klaar

Slide 11 - Quizvraag

Vandaag

1. Huiswerk bespreken (opdracht 4, 5, 6 en 7 blz. 27)

2. Instructie zinsdeelproef (blz. 28)

3. Oefenen


Lesdoel:

Ik kan een zin verdelen in zinsdelen en kan de zinsdeelproef toepassen.

Slide 12 - Tekstslide

Zinsdeelproef
Een zin kun je verdelen in zinsdelen. Dit doe je niet zomaar op je gevoel, maar met de zinsdeelproef!

Slide 13 - Tekstslide

Zinsdeelproef, hoe doe je dat?

Maaike maakt een nieuw gerecht klaar.


Stap 1: zoek de pv

Stap 2: zet voor en achter de pv zinsdeelstrepen



TIP VAN DE JUF!

Alle woorden die VOOR de persoonsvorm staan, zijn één zinsdeel!

Slide 14 - Tekstslide

Zinsdeelproef, hoe doe je dat?

Maaike maakt een nieuw gerecht klaar.


Stap 3: kijk welke woorden je samen voor de pv kunt zetten.

Stap 4: zet de zinsdeelstrepen!

Slide 15 - Tekstslide

Zet de zinsdeelstrepen in onderstaande zin.

Oma wandelt met opa door het park.

Slide 16 - Open vraag

Nu jullie!

Wil je extra uitleg? Geen probleem! Kom dan vooraan bij het bureau zitten.


Wat ga je maken?

Opdracht 8, 10 en 11a (blz. 28)


(= huiswerk voor morgen!)

timer
10:00

Slide 17 - Tekstslide

Heb jij het lesdoel behaald? Ben eerlijk! Ik kan je niet helpen als je liegt...


(Lesdoel: Ik kan een zin verdelen in zinsdelen en kan de zinsdeelproef toepassen.)

Slide 18 - Open vraag

Slide 19 - Tekstslide

Vandaag

1. Huiswerk bespreken (opdracht 8, 10, en 11 (blz. 28)

2. Instructie werkwoordelijk gezegde (blz. 29)

3. Oefenen


Lesdoel:

Ik kan de werkwoorden in een zin benoemen als werkwoordelijk gezegde.

Slide 20 - Tekstslide

Herhalingsvraag. Verdeel de zin in zinsdelen.

Josje en haar moeder hebben door het park gefietst.

Slide 21 - Open vraag

Maar eerst, huiswerkcontrole

We gaan opdracht 10 samen nakijken. Opdracht 8 & 11a

mag je zelf nakijken met een nakijkboek.


De nakijkboeken liggen tijdens het zelfstandig werken klaar

op het bureau van de juf!

Slide 22 - Tekstslide

Opdracht 10

1. De medaille verdienden wij vorig jaar.


2. Voor jou maak ik een uitzondering.


3. De klasgenoten van Emre komen op zijn verjaardag.


4. Ik geef deze prachtige taart aan mijn beste vriendin

Slide 23 - Tekstslide

Werkwoordelijk gezegde

Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden in de zin. We gebruiken voor het werkwoordelijk gezegde de afkorting wg.





Slide 24 - Tekstslide

Werkwoordelijk gezegde, hoe doe je dat?

Het wg kan op twee manieren in een zin voorkomen:


1. alleen de pv

2. pv + alle anderen werkwoorden


>>>>>LET OP! Ook het weg is weer een apart zinsdeel!<<<<<

Slide 25 - Tekstslide

Hoe zit dat met de voorbeeldzin?

Josje en haar moeder hebben door het park gefietst.
A
Er is alleen een pv
B
Er is een pv en er staat ook nog een ander werkwoord in de zin

Slide 26 - Quizvraag

Wat is in de voorbeeldzin het wg?

Josje en haar moeder hebben door het park gefietst.
A
Josje en haar moeder
B
gefietst
C
door het park
D
hebben gefietst

Slide 27 - Quizvraag

Yes! 'Hebben gefietst' was het wg in die zin. Welke van de twee is een pv?
A
hebben
B
gefietst

Slide 28 - Quizvraag

Nu jullie!

Wil je extra uitleg? Geen probleem! Kom dan vooraan bij het bureau zitten.


Wat ga je maken?

Opdracht 13 en 14 (blz. 29)


(= huiswerk voor de volgende les!)

timer
10:00

Slide 29 - Tekstslide

Heb jij het lesdoel behaald? Ben eerlijk! Ik kan je niet helpen als je liegt...

(Lesdoel: Ik kan de werkwoorden in een zin benoemen als werkwoordelijk gezegde.)

Slide 30 - Open vraag

Slide 31 - Tekstslide

Herhalingsvraag. Wat is de pv?

Paul rent achter een dief aan.
A
rent
B
een dief
C
aan
D
Paul

Slide 32 - Quizvraag

Toetsvraag! Zet de zin in een andere tijd.

Paul rent achter een dief aan.

Slide 33 - Open vraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde?


Geertje zag appels in de boom hangen.
A
Geertje
B
zag
C
zag boom
D
zag hangen

Slide 34 - Quizvraag

Toetsvraag! Gebruik de zinsdeelproef om de zin te verdelen in zinsdelen.

Geertje zag appels in de boom hangen.

Slide 35 - Open vraag

Vandaag

1. Huiswerk bespreken (opdracht 13 + 14, blz. 29)

2. Oefenen, oefenen, oefenen


Lesdoel:

Ik kan de persoonsvorm aanwijzen in een zin. Ik kan de zin d.m.v. de zinsdeelproef verdelen in stukjes. Ik kan het werkwoordelijk gezegde aanwijzen in een zin.  

Slide 36 - Tekstslide

Opdracht 13, blz. 29

1. 's Avonds mag hij op zijn trompet spelen.

2. Elke dag fietst hij tien kilometer op zijn fiets.


a.                                                           d.

b.                                                           e.

c. = lezen                                            f.

Slide 37 - Tekstslide

Opdracht 14, blz. 29

1. De goochelaar heeft zijn assistente geblinddoekt.

2. Heel relaxed steekt hij het mes in de kist.

3. Zo wil hij het spektakel aandikken.

4. De jonge speler schopte de voetbal in het doel.

5. Rook jij de rook vanmorgen ook?

6. Deze fietsen fietsen sneller.

Slide 38 - Tekstslide

Nu jullie!

Wil je extra uitleg? Geen probleem! Kom dan vooraan bij het bureau zitten.


Wat ga je maken?

Opdracht 1 t/m 8 (blz. 44)

(= huiswerk voor de volgende les!)


Zodra de tijd om is, gaan we opdracht 1 en 2

nakijken.

timer
15:00

Slide 39 - Tekstslide

Slide 40 - Tekstslide