Voorzetsels vierde naamval

1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Lernziel für heute
Ik kan de voorzetsels met de vierde naamval toepassen.

Slide 2 - Tekstslide

Ziel:  Ik kan de voorzetsels met de vierde naamval toepassen.

Slide 3 - Tekstslide

Voorzetsels 4e naamval
Na de  voorzetsels durch, für, ohne, um, bis en gegen gebruiken we ook de 4e naamval.

Voorbeeld:
Er hat diese Hütte für seinen Sohn gebaut.
Wir spielen morgen gegen deine Mannschaft.
Die Mutter kommt morgen ohne ihr Kind.

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Slide 6 - Video

Tot volgende maandag (m)
A
Bis nächste Montag
B
Bis nächsten Montag
C
Bis nächsten Mittwoch
D
Bis nächster Montag

Slide 7 - Quizvraag

Door de tunnel (m)
A
durch die Tunnel
B
durch der Tunnel
C
durch das Tunnel
D
durch den Tunnel

Slide 8 - Quizvraag

Voor mijn broer (m)
A
Für mein Bruder
B
Für meine Bruder
C
Für meinen Bruder
D
Für meine Schwester

Slide 9 - Quizvraag

Er fuhr gegen (een boom) ... Baum
A
einen
B
einer
C
ein
D
eine

Slide 10 - Quizvraag

Ohne .... (jouw) Vater und Mutter.
A
dein, deine
B
deinem, deiner
C
deiner, deine
D
deinen, deine

Slide 11 - Quizvraag

Er kümmert sich um (onze) Sohn.
A
unser
B
unserem
C
unseren
D
unserer

Slide 12 - Quizvraag

Langs de rivier... ... Fluss (m) entlang
A
der
B
des
C
dem
D
den

Slide 13 - Quizvraag

Ohne betekent
A
onder
B
tot
C
zonder

Slide 14 - Quizvraag

Die Anfrage läuft bis ein___ Dienstag (m).
A
ein
B
einem
C
einen

Slide 15 - Quizvraag

Der Vater wandert durch unser____ Straße.
A
unsere
B
unser
C
unseren

Slide 16 - Quizvraag

Sie kommen ohne dies___ Kind (o).
A
dies
B
diesas
C
dieses

Slide 17 - Quizvraag

Ich kaufe ein Geschenk für unser___ Mutter.
A
unser
B
unserer
C
unsere

Slide 18 - Quizvraag

Vul de juiste vorm in. Gebruik je naamvallenkaart!
1 Für jed___ Schülerin(v) hat er etwas gekauft.
2 Gegen welch___ Freund(m) spielt er morgen?
3 Karl schießt den Ball durch d___ Loch(o).
4 Bringst du für ___(mij) eine Limo mit?
5 Ohne ___(jullie) gehe ich nicht zu der Party.
6 Er stellt sein Fahrrad gegen d___ Mauer(v).
7 Ohne ihr___ Bruder macht sie es nicht.
8 Bist du wirklich gegen ___(haar)?

Slide 19 - Tekstslide

Ik kan de voorzetsels met de vierde naamval gebruiken.
😒🙁😐🙂😃

Slide 20 - Poll