H2 grammatica en formuleren

Welkom
Ga zitten, pak je laptop en 
log alvast in op LessonUp.  

                                                    Nederlands vwo 3
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Welkom
Ga zitten, pak je laptop en 
log alvast in op LessonUp.  

                                                    Nederlands vwo 3

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Goed of fout?
De jongeren hebben hun fiets gepakt en gaan op weg naar de stad
A
Goed
B
Fout

Slide 3 - Quizvraag

Goed of fout?
Hij heeft een goede baan, maar er ook hard voor gestudeerd.
A
Goed
B
Fout

Slide 4 - Quizvraag

Goed of fout?
Ze blies de ballon op en de kaars uit.
A
Goed
B
Fout

Slide 5 - Quizvraag

Grammatica/
Formuleren
Doel: ik ken de regels van verwijswoorden.

Doel: ik kan de regels voor verwijswoorden correct toepassen.

Slide 6 - Tekstslide

Opdracht
  • H2 Grammatica: maak de startopdracht
  • Lees daarna zelf de theorie en maak opdracht 1 t/m 4 OF wacht op de uitleg OF kijk het uitlegfilmpje

timer
3:00

Slide 7 - Tekstslide

Startopdracht
a Voor zijn verjaardag kreeg Jos dit nieuwe computerspel, dat hij erg leuk vindt.
Spel is leuk
b Voor zijn verjaardag kreeg Jos dit nieuwe computerspel, wat hij erg leuk vindt.
Dat hij hem voor zijn verjaardag kreeg is leuk

Slide 8 - Tekstslide

Verwijswoorden
De-woorden: die/deze 
mannelijk (concreet) hij/hem/zijn
vrouwelijk (abstract, -heid-, -teit-, -nis, -schap, -de, -te, -ei, -ing, -ie, -iek, -ica, -theek, -tuur, -ine, -age, -is, -uur, -st) 
ze (dingen)/zij/haar

Het-woorden: onzijdig dat/dit/het/hem/zijn

Slide 9 - Tekstslide

Verwijswoorden
hen: lv of na vz
Ik stuur hen door naar de volgende ronde. (wie/wat stuur ik?)
Ik geef het aan hen door. (kast- en vakantiewoorden)

hun: bez. vnw of mv
Ik geef hun door dat je wat later bent. (aan wie/voor wie geef ik door?) 
Dat zijn hun spullen. (direct voor zn, is van die personen)
Deze spullen zijn van hen. (na voorzetsel en niet direct voor zn)

Slide 10 - Tekstslide

Verwijswoorden
wat (i.p.v. dat)
1. na overtreffende trap - dit is het mooiste wat ik ooit las.
2. hele zin: ik ga vanmiddag zwemmen, wat ik heel leuk vind.
3. bij onbepaald vnw: er is niets wat ik niet kan leren.

wie of waar
wie + voorzetsel: personen  Hij is degene op wie ik het meest vertrouw.
waar + voorzetsel: dingen/dieren   Dat een plus een twee is, is iets waarop je kan vertrouwen.

Slide 11 - Tekstslide

Verwijswoorden
Let op! Antecedent

Bepaald waarnaar het woord verwijst en kies dan het juiste verwijswoord.


De commissie van gekke mensen verkoopt haar clubhuis.

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Video

Opdracht
  • H2 Grammatica: maak opdracht 1 t/m 4
- Zelf
- (Deels) samen

Klaar? Maak een lijstje met lastige gevallen
timer
20:00

Slide 14 - Tekstslide

Opdracht
  • H2 Formuleren: maak de startopdracht

timer
2:00

Slide 15 - Tekstslide

Startopdracht
1. Kent Miriam alle studenten al waarmee ze straks dat onderzoek moet doen? 
Met wie
2. Als je mijn broers tegenkomt, wil je hen dan zeggen dat we om zes uur eten?
Hun
3. De salto mortale is het gevaarlijkste dat een acrobaat in het circus kan doen.
Wat

Slide 16 - Tekstslide

Hoe kan het fout gaan?

Slide 17 - Woordweb

Opdracht
  • H2 Formuleren: maak opdracht 1 en 2
- Zelf
- (Deels) samen
timer
20:00

Slide 18 - Tekstslide

Huiswerk
  • H2 Grammatica: 1 t/m 4
  • H2 Formuleren: 1 en 2

Slide 19 - Tekstslide