H2 formuleren - verwijswoorden

Formuleren H 2
Fouten met verwijswoorden
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Formuleren H 2
Fouten met verwijswoorden

Slide 1 - Tekstslide

Planning
  • Nakijken opdracht 2, 3, 4 H1 formuleren
  • Uitleg en oefeningen H2 formuleren
  • Zelfstandig werk: opdracht 3 en 4 H2 formuleren

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Stuur een foto in van de gemaakte en nagekeken opgaven van opdracht 3.

Slide 8 - Open vraag

Lesdoelen
Aan het eind van deze les kan/weet ik:
- Verwijswoorden gebruiken die passen bij het antecedent
- De regels voor het gebruik van de juiste verwijswoorden
- Onjuiste verwijzingen herkennen en verbeteren

Slide 9 - Tekstslide

Verwijswoorden
- Wijzen terug naar eerder genoemd woord of eerder genoemde woordgroep
- Dit woord / deze woordgroep heet antecedent


Slide 10 - Tekstslide

Verwijswoorden
  1. Voor zijn verjaardag kreeg Jos dit nieuwe computerspel, dat hij erg leuk vond.
  2. Voor zijn verjaardag kreeg Jos dit nieuwe computerspel, wat hij erg leuk vond.

Welk verschil in betekenis is er tussen zin 1 en 2?
(Tip: zoek naar het antecedent van het onderstreepte woord.)


Slide 11 - Tekstslide

Verwijswoorden
Naar zelfstandige naamwoorden
verwijs je met
en
enkelvoud, mannelijk
hij, hem, zijn
deze, die
enkelvoud, vrouwelijk
zij, ze, haar
deze, die
enkelvoud, onzijdig
het, zijn
dit, dat
meervoud
zij, ze, hen, hun
deze, die

Slide 12 - Tekstslide

Mannelijk, vrouwelijk, onzijdig
- Het-woorden zijn onzijdig
- De-woorden zijn mannelijk of vrouwelijk

Vrouwelijk:
- Vrouwelijke personen en dieren
- De-woorden met de volgende uitgangen: heid, nis, ing, st, schap, te, de, ie, ij, iek, theek, teit, uur.



Slide 13 - Tekstslide

Omdat het pand vorig jaar zo prachtig verbouwd is, wil ik ... heel graag kopen van u.
A
Hem
B
Haar
C
Het

Slide 14 - Quizvraag

Na de omwenteling kon de Libische bevolking eindelijk middels verkiezingen ... stem laten horen.
A
Zijn
B
Haar

Slide 15 - Quizvraag

Zij, ze, hen, hun
Hen
- Als het verwijswoord lijdend voorwerp is
- Na een voorzetsel 

Hun
- Als het verwijswoord meewerkend voorwerp, zonder voorzetsel (aan/voor) is.

Slide 16 - Tekstslide

Zij, ze, hen, hun
- Als de welpjes zes weken oud zijn, kan het dierentuinpubliek hen bewonderen. ('hen' = LV)
- De Nederlandse boeren zijn boos, en veel Nederlanders zijn het met hen eens. ('met' = VZ)
- Nadat de brandweerlieden onderscheiden waren, gaf de burgemeester hun nog een bos bloemen. ('hun' = MV)
Let op: "... burgemeester aan hen nog ..." ('aan' = VZ)


Slide 17 - Tekstslide

Zij, ze, hen, hun
Let op:
- 'Hun' is nooit onderwerp! (*"Hun doen ook niks.") Voor het onderwerp gebruik je 'zij' of 'ze' in het meervoud.
- Bijvoorbeeld 'het bestuur', 'de club', 'de klas', enzovoort, zijn enkelvoudig! (*"De club viert hun overwinning.")

Slide 18 - Tekstslide

Misschien moet je maar aan ... vragen of ... je na het feest naar het station kunnen brengen.
A
Hen, zij
B
Hun, zij
C
Hen, hun
D
Hun, hun

Slide 19 - Quizvraag

Hoewel de docent ... drie keer gewaarschuwd had, gingen ... toch door met praten.
A
Hen, ze
B
Hun, ze
C
Hen, hun
D
Hun, hun

Slide 20 - Quizvraag

Dat of wat
Dat
- Als aanw. vnw. of betr. vnw. bij een het-woord
Wat
- Bij verwijzing naar overtreffende trap
- Bij verwijzing naar onbepaald voornaamwoord
- Bij verwijzing naar hele zin en/of deel van een zin (in dit geval kan 'dat' ook; wel zinsbouw aanpassen)

Slide 21 - Tekstslide

Dat of wat
- Het beslag, dat ik al had voorbereid, staat in de koelkast.
- Bungeejumpen is het mooiste wat ik ooit heb gedaan!
- Alles wat die man aanraakt, verandert in goud.
- Zij kan fantastisch piano spelen, wat ik erg bewonder.
- Zij kan fantastisch piano spelen en dat bewonder ik erg.

Slide 22 - Tekstslide

Het geld ... hij geleend had, was al snel opgemaakt.
A
Dat
B
Wat

Slide 23 - Quizvraag

Ik ga die wedstrijd winnen, al is dat het laatste ... ik doe!
A
Dat
B
Wat

Slide 24 - Quizvraag

Wie of waar
Wie
- Bij personen: voorzetsel + wie
Die vriendin, met wie ik zo veel heb gelachen, is helaas verhuisd.

Waar
- Bij zaken (= dingen; ook dieren!): waar+voorzetsel (aan elkaar)
De knuffel waarmee ik altijd speelde, is helemaal versleten.

Slide 25 - Tekstslide

De bakker, ... veel geruchten rondgaan, heeft dit jaar weinig brood verkocht.
A
over wie
B
waar over
C
overwie
D
waarover

Slide 26 - Quizvraag

De printer ... zoveel geklaagd wordt, is nu echt kapot.
A
over wie
B
waar over
C
overwie
D
waarover

Slide 27 - Quizvraag

Verder
Dit was de uitleg over welke verwijswoorden je WEL moet gebruiken. Er worden veel fouten gemaakt met verwijswoorden. In opdracht 3 en 4 ga je fouten met verwijswoorden verbeteren. Gebruik hiervoor de theorie van H2 grammatica (verwijswoorden) en H2 formuleren.
Vind je dit moeilijk en wil je er meer mee oefenen? Maak dan ook opdracht 1 t/m 5 van H2 grammatica (verwijswoorden).

Slide 28 - Tekstslide