In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Hoofdletters en leestekens
timer
15:00
Slide 1 - Tekstslide
Hoofdletters
Elke zin begint met een hoofdletter en eindigt met een punt, een vraagteken of een uitroepteken.
Hoofdletters
aan het begin van een zin: Het feest duurt tot tien uur.
als de zin met 's begint, verschuift de hoofdletter: 's Middags eet ik brood.
bij namen: Stan Mol, Jan Ligthartstraat, Kampen, Volvo, Kerstmis, Nike
bij woorden die van namen zijn gemaakt:
Let op! Namen van dagen, maanden, seizoenen en windstreken krijgen geen hoofdletter.
Slide 2 - Tekstslide
Hoofdletters
Geen hoofdletters
anneke
docent
de jongen
maandag
rotterdam
januari
ijssel
klaslokaal
bolle harrie
apeldoorn
Slide 3 - Sleepvraag
Leestekens
Komma
tussen twee persoonsvormen
tussen de delen van een opsomming
na een naam of een uitroep aan het begin van een zin
voor voegwoorden, zoals maar, want, doordat, nadat, omdat, terwijl, voordat, zodat, zodra
Dubbele punt: laat zien dat je iets aankondigt of opsomt.
Citaat: iemands woorden letterlijk weergeven. Je gebruikt hiervoor (soms) een dubbele punt en aanhalingstekens: Jan vroeg: 'Kom je morgen bij mij langs?'
Slide 4 - Tekstslide
Welk leesteken mist er in de zin?
Als je dat wilt moet je dat doen.
A
Aanhalingstekens
B
Komma
C
Dubbele punt
D
Uitroepteken
Slide 5 - Quizvraag
Voor welk woord komt de komma?
Ga eens aan het werk Emma.
Slide 6 - Open vraag
Voor het woordje 'en' komt ........ komma.
A
geen
B
een
Slide 7 - Quizvraag
Voor welk woord komt de komma?
Hij is ziek want hij heeft koorts.
Slide 8 - Open vraag
Aanhalingstekens gebruik je als je iets letterlijk opschrijft.
A
waar
B
niet waar
Slide 9 - Quizvraag
Plaats de aanhalingstekens op de juiste plek in de zin:
Fiets je mee? , vroeg Dieke aan Cas.
timer
1:00
Slide 10 - Open vraag
H5 verkleinwoorden
Slide 11 - Tekstslide
Verkleinwoorden
bus - busje, huis - huisje
Van zelfstandige naamwoorden kun je verkleinwoorden maken. Een verkleinwoord maak je meestal door het achtervoegsel -je achter een zelfstandig naamwoord te plakken.
Soms moet je nog iets anders veranderen.
stoel - stoeltje
boom - boompje
ketting - kettinkje
auto - autootje
stem - stemmetje
ring - ringetje
Slide 12 - Tekstslide
Oefenen!
We maken samen opdracht 1 (blz. 37).
Antwoorden opdr. 1
1 baardje
2 dagje
3 grapje
4 hutje
5 kindje
6 liedje
7 rampje
8 receptje
9 tipje
Slide 13 - Tekstslide
Hoofdstuk 6
meervouden die eindigen op -en goed spellen;
meervouden van woorden die eindigen op -ee of -ie goed spellen;
meervouden die eindigen op -s goed spellen.
Slide 14 - Tekstslide
Meervoud op -en, -s, -ën en -n
Veel zelfstandige naamwoorden hebben een meervoud op -en:
kast - kasten
stoel - stoelen
tuin - tuinen
fietspomp - fietspompen
Soms moet je ook........
de laatste letter verdubbelen: mat - matten, sok - sokken
een a, e, o of u weglaten: haar - haren, schuur - schuren
een f in een v veranderen of een s in een z veranderen: vijf - vijven, hoes - hoezen
Slide 15 - Tekstslide
Meervoud op -en, -s, -ën en -n
Het meervoud op -skomt ook vaak voor.
Vaak hoef je alleen maar -s achter het woord te zetten.
tafel - tafels, slipper - slippers
Soms moet je een apostrof voor de -s schrijven ('s). Dit doe je bij woorden die eindigen op -a, -i, -o, -u, of - y:
lama - lama's accu - accu's
tosti - tosti's baby - baby's
auto - auto's
Slide 16 - Tekstslide
Meervoud op -en, -s, -ën en -n
Als een woord eindigt op -ee, krijgt het in het meervoud -ën
twee - tweeën
zee - zeeën
moskee - moskeeën
Als een woord eindigt op -ie, dan moet je goed letten op de klemtoon:
Valt de klemtoon op de -ie? > Meervoud met -ën:
drie - drieën, calorie - calorieën, harmonie - harmonieën
Valt de klemtoon niet op de -ie? > Dan komt er een trema + een -n bij:
bacterie - bacteriën, kolonie - koloniën
Slide 17 - Tekstslide
Wat is de juiste spelling?
A
industriën
B
industrieën
Slide 18 - Quizvraag
Wat is de juiste spelling?
A
sudoku's
B
sudokus
Slide 19 - Quizvraag
Wat is de juiste spelling?
A
portemonnee's
B
portemonnees
Slide 20 - Quizvraag
H6 werkwoordspelling herhalen
Slide 21 - Tekstslide
Spelling werkwoorden
Persoonsvorm > T.T.
> V.T. ik-vorm + te(n)/de(n)
Geen persoonsvorm > voltooid deelwoord ('t Kofschip)
> bijvoeglijk naamwoord (zo kort mogelijk)
ik of jij/je erachter = ik-vorm
ev: jij/hij/zij/het = ik-vorm + t
mv: wij/jullie/zij = hele werkwoord
Slide 22 - Tekstslide
pvtt of vd?
Wat gebeurt er volgens jou altijd? gebeurt is ...
A
pvtt
B
vd
Slide 23 - Quizvraag
pvtt of vd?
Wie weet wat er vanavond gebeurd is? gebeurd is ...
A
pvtt
B
vd
Slide 24 - Quizvraag
Kijk per zin of het werkwoord als een voltooid deelwoord of als bijvoeglijk naamwoord is opgeschreven. Sleep het juiste vakje naar de zin.
Voltooid deelwoord
Bijvoeglijk naamwoord
De broek is gescheurd.
Het verlichte standbeeld staat voor het station.
De boom is omgehakt.
De militairen brachten de bevrijde gijzelaars naar het hospitaal.
Slide 25 - Sleepvraag
Aan de slag
Ga naar Nieuw Nederlands (Online) en maak:
H2 - Taalverzorging - extra opdrachten - Taalverzorging spelling
H5 - Taalverzorging - extra opdrachten - Taalverzorging spelling
H6 - Taalverzorging - extra opdrachten - Taalverzorging spelling
Kies het hoofdstuk en klik rechts op 'extra opdrachten'