Hoe vind je de zinsdelen?
Onderwerp (ow) = Wie of wat + gezegde?
Jan geeft een pen aan Henkie in de klas.
Lijdend voorwerp (lv) = Wie of wat + gezegde + ow?
Jan geeft een pen aan Henkie in de klas.
Meewerkend voorwerp (mv) = Aan of voor wie of wat + gezegde + ow + lv?
Jan geeft een pen aan Henkie in de klas.
Bijwoordelijke bepaling (bwb) = Wanneer? Waar? Waarom? Waarmee? Hoe? Hoe laat?
Jan geeft een pen aan Henkie in de klas.