*Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord. Meestal eindigt het op -e.
een groene trui
een kale man
het dikke boek
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2
In deze les zitten 11 slides, met tekstslides.
Onderdelen in deze les
Bijvoeglijk naamwoord
*Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord. Meestal eindigt het op -e.
een groene trui
een kale man
het dikke boek
Slide 1 - Tekstslide
Geeft het bijvoeglijk naamwoord aan van welk materiaal iets gemaakt is? Schrijf er dan -en achter.
een gouden medaille
een houten lepel
een papieren servet
Slide 2 - Tekstslide
Maar is het een modern materiaal? Schrijf er dan niets achter.
een plastic tas
een aluminium step
een polyester boot
Slide 3 - Tekstslide
Is het zelfstandig naamwoord een ‘het-woord’? Dan verdwijnt de -e van het bijvoeglijk naamwoord als je er ‘een’ voor zet.
het kleine meisje
-een klein meisje
het lieve konijn
-een lief konijn
het grote huis
-een groot huis
Slide 4 - Tekstslide
Bezitsvorm
In plaats van de schoenen van mijn vader kun je ook zeggen mijn vaders schoenen. Je noemt dat de bezitsvorm. Je maakt de bezitsvorm van een naam of ander zelfstandig naamwoord meestal door er een -s achter te zetten.
de kleren van mijn zusje
→
mijn zusjes kleren
het rapport van mijn broer
→
mijn broers rapport
het beroep van Sarah
→
Sarahs beroep
Slide 5 - Tekstslide
Eindigt het zelfstandig naamwoord op een a, i, o, u of y die lang klinkt? Zet dan een ’ voor de s. Je schrijft dus: ’s. Anders kun je het woord verkeerd uitspreken. Het ’-teken noem je apostrof.
het huis van oma - oma’s huis
de telefoon van Ali - Ali’s telefoon
de tas van Onno - Onno’s tas
de moeder van Edu - Edu’s moeder
de speen van de baby - baby’s speen
Slide 6 - Tekstslide
Eindigt het zelfstandig naamwoord op een sisklank?
Schrijf dan alleen een apostrof (’).
De broer van Max - Max' broer.
De laptop van Lucas - Lucas' laptop
Slide 7 - Tekstslide
Getallen
In teksten gebruik je meestal geen cijfers, maar schrijf je getallen voluit.
Bas nodigde zeventien vrienden uit op zijn verjaardag.
Mijn opa en oma zijn binnenkort vijftig jaar getrouwd.
Op mijn school zitten bijna negenhonderd leerlingen.
Tijdens onze reis reden we in totaal vierduizend kilometer.
Op de tweede dag van de vakantie had ik al heimwee.
Slide 8 - Tekstslide
Uitzonderingen:
Je schrijft meestal cijfers: - bij ingewikkelde getallen;
- bij maten, gewichten, procenten en snelheid.
Precies 135 leerlingen hebben de enquête ingevuld.
De afgeprijsde televisie kost nu 299 euro.
In het recept staat dat we 25 gram suiker moeten toevoegen.
Maar 13 procent van de mensen was tevreden over de cursus.
Op deze weg mogen auto’s 80 kilometer per uur rijden.
Slide 9 - Tekstslide
Speciale tekens of afkortingen schrijf je in zinnen voluit. Je schrijft dus niet €, %, kg en cm, maar euro, procent, kilo en centimeter.
Slide 10 - Tekstslide
Maak de opdrachten bij (BK) Spelling 4.9-4.10-4.11;