In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Herhaling H5 het skelet
Slide 1 - Tekstslide
Welke blessure is een vorm van RSI? (RSI = overbelasting gewricht, veroorzaakt een ontsteking)
A
verzwikte enkel
B
muisarm
C
tenniselleboog
D
Zweepslag
Slide 2 - Quizvraag
Wat zijn antagonisten, kies het beste antwoord.
A
Spieren die een tegengestelde beweging mogelijk maken
B
Spieren die jouw arm bewegen.
C
Spieren die altijd doorwerken
D
Spieren die verkrampen
Slide 3 - Quizvraag
Welke beweging is in de elleboog mogelijk als je het bot bij de pijl naar boven beweegt.
A
een draaiende beweging
B
buigende en strekkende beweging
C
een rolbeweging
D
er is geen beweging mogelijk
Slide 4 - Quizvraag
Bij een kraakbeen verbinding is (vul in) .... beweging mogelijk tussen de botten
A
Geen
B
een klein beetje
C
veel
Slide 5 - Quizvraag
Bij welk type gewricht is er beweging in meerdere richtingen mogelijk?
A
Kogelgewricht
B
Scharniergewricht
Slide 6 - Quizvraag
Wat zijn de taken van het skelet?
A
stevigheid en vorm
B
stevigheid, vorm en bescherming
C
stevigheid, vorm, bescherming en beweging
D
stevigheid, vorm, bescherming, beweging en stilstaan
Slide 7 - Quizvraag
Beweging ontstaat doordat .... 1 .... kunnen samentrekken.
.... 2 .... kunnen niet samentrekken, maar zorgen voor verbinding met het bot.
A
1: spieren
2: spieren
B
1: pezen
2: pezen
C
1: pezen
2: spieren
D
1: spieren
2: pezen
Slide 8 - Quizvraag
Op welke manier zit de schedel vast?
A
vergroeiing
B
kraakbeen
C
naadverbinding
D
gewricht
Slide 9 - Quizvraag
Je armen en benen bewegen door
A
Gewrichten
B
Kraakbeen
C
Naadverbinding
D
Vergroeiing
Slide 10 - Quizvraag
welke verbinding is het meest beweeglijk?
A
vergroeiing
B
naadverbinding
C
kraakbeenverbinding
D
gewricht
Slide 11 - Quizvraag
Hoe zitten de ribben aan het borstbeen vast?
A
gewricht
B
vergroeiing
C
naadverbinding
D
kraakbeen
Slide 12 - Quizvraag
Uit welke delen bestaat het skelet?
A
schedel en ledematen en armen
B
romp, ledematen en armen en benen
C
schedel,romp, ledematen
D
schedel,romp,ledematen en armen en benen
Slide 13 - Quizvraag
Wat zit er tussen de wervels?
A
kraakbeen
B
botten
C
niks
Slide 14 - Quizvraag
Hoe zitten de botjes van de vingers aan elkaar vast?
A
naden
B
kraakbeen
C
vergroeid
D
gewrichten
Slide 15 - Quizvraag
Hoe noem je de verbinding van het heiligbeen
A
naden
B
vergroeid
C
kraakbeen
D
gewrichten
Slide 16 - Quizvraag
Wat wordt er beschermd door onze borstkas
A
maag en nieren
B
hart en longen
C
hersenen
D
darmen en maag
Slide 17 - Quizvraag
Bij een kneuzing aan het enkelgewricht scheuren het gewrichtskapsel en de kapselbanden.
A
juist
B
onjuist
Slide 18 - Quizvraag
Waarvoor is een warming up?
A
Je spieren krijgen zuurstof en voedingsstoffen
B
Je spieren krijgen afvalstoffen
C
Het is niet nodig
D
Je spieren worden sterker
Slide 19 - Quizvraag
Als je je gewrichten verkeerd gebruikt, kan er slijtage optreden. Dit komt omdat er dan teveel kracht op de botten staat, waardoor het gaat slijten. Als je slijtage hebt, krijg je pijn in je gewrichten.
Welk deel van het gewricht slijt dan weg?
A
2
B
3
C
4
D
5
Slide 20 - Quizvraag
Wat gebeurt er als de groene spier samentrekt?
A
Hij wordt korter +
buigt daarmee het been
B
Hij wordt korter +
strekt daarmee het been
C
Hij wordt langer +
buigt daarmee het been
D
Hij wordt langer +
strekt daarmee het been
Slide 21 - Quizvraag
Tijdens het sporten ben je gevallen met als gevolg blauwe plekken. Tot welk type blessure horen die?
A
kneuzing
B
ontsteking
C
spierscheuring
D
verzwikking
Slide 22 - Quizvraag
Met welk nummer is je ellepijp aangegeven?
1
2
3
A
Nummer 1, boven de elleboog
B
Nummer 2, kant van je duim
C
Nummer 3, kant van je pink
Slide 23 - Quizvraag
Zonder kalk kan een bot makkelijk breken.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 24 - Quizvraag
Een baby heeft vergeleken met een bejaarde veel lijmstof.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 25 - Quizvraag
Welke dieren zijn zoolgangers?
A
Mens en kameel
B
Mens en beer
C
Kameel
D
Geen van allen
Slide 26 - Quizvraag
Welk weefsel is kraakbeenweefsel?
A
R
B
S
C
T
Slide 27 - Quizvraag
In de afbeelding is een stukje van de wervelkolom getekend. Waar bevindt zich botweefsel
A
op plek p
B
nergens
C
op plek q
D
op zowel p als q
Slide 28 - Quizvraag
Het skelet bestaat uit twee typen botten: platte beenderen en pijpbeenderen. Met de proefopstelling hiernaast kun je een eigenschap van de platte beenderen en pijpbeenderen onderzoeken. Welke onderzoeksvraag over de botten in je lichaam kun je met de opstelling onderzoeken?
A
Welke botten zijn dikker: platte beenderen of pijpbeenderen?
B
Waarom zitten er platte beenderen en pijpbeenderen in het lichaam?
C
Welke botten zijn sterker: platte beenderen of pijpbeenderen?
D
Zijn pijpbeenderen betere botten dan platte beenderen?