Hoofdstuk 4 Herhaling + oefenen

Hoofdstuk 4 Getallen
Herhaling + oefenen
1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
WiskundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 4 Getallen
Herhaling + oefenen

Slide 1 - Tekstslide

Herhaling hoofdstuk 4
4.1 Decimale getallen, waarde van cijfers en grote getallen afronden
4.2 De rekenmachine en schatten
4.3 Rekenen in praktische situaties
4.4 Procenten en percentages
4.5 Verhoudingstabel 


Slide 2 - Tekstslide

4.1 Waarde van cijfers
Het getal 2305,67 bestaat uit 6 cijfers die allemaal een verschillende waarde hebben:

Slide 3 - Tekstslide

Wat is de waarde van 8 in het getal
18 405,39?

Slide 4 - Open vraag

4.1 Decimale getallen
Decimale getallen zijn getallen met cijfers achter de komma.
1 decimaal
2 decimalen
3 decimalen

Slide 5 - Tekstslide

Plaats op de getallenlijn: tussen 2 hele getallen

Slide 6 - Tekstslide

Of tussen 2 decimale getallen
6,38 > 6,3    want    6,3 = 6,30   en   38 > 30
6,38 < 6,4    want    6,4 = 6,40  en   38 < 40

Slide 7 - Tekstslide

Zet op volgorde van klein naar groot
6,98
7,091
6,905
7,91
6,019
7,109
6,59

Slide 8 - Sleepvraag

4.1 Komma verschuiven
Bij vermenigvuldigen verschuift de komma naar rechts.
Bij delen verschuift de komma naar links.

Slide 9 - Tekstslide

Bereken: 1000 x 1,0037

Slide 10 - Open vraag

Bereken: 0,053 : 100

Slide 11 - Open vraag

4.1 Afronden decimale getallen
Afronden decimale getallen:
  • Afronden op 2 decimalen: je laat 2 decimalen staan.
  • Kijk naar de 3e decimaal en rond dan de 2e af naar boven of onder.
  • Dit geldt natuurlijk ook voor afronden op 1, 3, 4 etc. decimalen.


Voorbeeld:
Rond 10,627 af op 2 decimalen.
1. Kijk naar de 3e decimaal -> 7.
2. 7 is groter dan 5, dus afronden naar boven -> 10,63

Slide 12 - Tekstslide

4.1 Decimaal getal afronden op helen
Decimaal getal afronden op helen:
  • Afronden op helen betekent geen decimalen.
  • Kijk naar de 1e decimaal en rond dan de eenheden af naar boven of onder.


Voorbeeld:
Rond 10,627 af op een heel getal.
1. Kijk naar de 1e decimaal -> 6.
2. 6 is groter dan 5, dus afronden naar boven -> 11

Slide 13 - Tekstslide

Rond 2405,9845 op één decimaal

Slide 14 - Open vraag

Rond 2405,9845 op een heel getal

Slide 15 - Open vraag

Rekenmachine






Bewerkingen:
Optellen -> +
Aftrekken -> -
Vermenigvuldigen -> x
Delen -> :
Exe -> =


Bij een negatief getal tik je eerst de min in.

Slide 16 - Tekstslide

4.1 Afronden grote getallen
Afronden grote getallen:
  • Afronden op bv. duizendtallen.
  • Kijk naar het cijfer van de honderdtallen en rond af naar boven of onder.
  • Dit geldt natuurlijk ook voor afronden op honderdtallen, tienduizendtallen etc. .


Voorbeeld:
Rond 3 785 263 af op duizendtallen.
1. Kijk naar de honderdtallen -> 2.
2. 2 is kleiner dan 5, dus afronden naar beneden -> 3 785 000

Slide 17 - Tekstslide

Rond 2405,9845 op honderdtallen

Slide 18 - Open vraag

4.2 Grote getallen
Grote getallen kun je in woorden schrijven of met cijfers:




19,6 miljoen schrijf je als 19 600 000
52 650 000 000 schrijf je als 52,65 miljard

Slide 19 - Tekstslide

Maak opgave L6 b op blz. 207 en vul het antwoord hier in. Denk aan de spaties!

Slide 20 - Open vraag

Maak opgave L7 a op blz. 207 en vul het antwoord hier in. Denk aan de spaties!

Slide 21 - Open vraag

Maak opgave L7 b op blz. 207 en vul het antwoord hier in. Denk aan de spaties!

Slide 22 - Open vraag

Maak opgave L8 a op blz. 213 en vul het antwoord hier in.

Slide 23 - Open vraag

Maak opgave L8 d op blz. 213 en vul het antwoord hier in.

Slide 24 - Open vraag

4.3 Afronden ronde getallen
Afronden grote getallen:
  • Afronden op bv. duizendtallen -> alles achter het duizendtal wordt 0.
  • Kijk naar het cijfer van de honderdtallen en rond af naar boven of onder.
  • Dit geldt natuurlijk ook voor afronden op honderdtallen, tienduizendtallen etc. .


Voorbeeld:
Rond 3 785 263 af op duizendtallen.
1. Kijk naar de honderdtallen -> 2.
2. 2 is kleiner dan 5, dus afronden naar beneden -> 3 785 000

Slide 25 - Tekstslide

Maak opgave L9 a op blz. 213 en vul het antwoord hier in. Denk aan de spaties!

Slide 26 - Open vraag

4.4 Praktisch afronden
In praktische situaties moet je logisch nadenken bij het afronden. Hier heb je dus 8 boten nodig.

Slide 27 - Tekstslide

4.4 Afronden met geld
Als je contant betaald, wordt het bedrag afgerond. 
We ronden dan af op een veelvoud van 5.

Slide 28 - Tekstslide

Maak opgave L10 a en vul het antwoord hier in.
Je mag je rekenmachine gebruiken!

Slide 29 - Open vraag

Maak opgave L10 b en vul het antwoord hier in.
Je mag je rekenmachine gebruiken.
Denk aan het euroteken!

Slide 30 - Open vraag

4.5 Procenten
1% is hetzelfde als            deel ergens van.

Je kunt dit ook schrijven als een decimaal getal: 0,01 
Dus 36% van 820 is:                                       of

Makkelijker: 36 : 100 x 280 = 295,2. 
                                                                        
1001
10036820=295,2
0,36820=295,2
Geldbedragen ronden we altijd af op 2 decimalen!

Slide 31 - Tekstslide

4.5 Percentage
Een percentage zegt hoeveel procent een deel van het totaal is.
Dus hoeveel procent is 18 van de 26 leerlingen?
Dit is ongeveer 69,2%

Als som: 18 : 26 x 100       69,2% 
Een percentage rond je altijd af op 1 decimaal!

Slide 32 - Tekstslide

Maak opgave L11 a op blz. 224 en vul het antwoord hieronder in. Je mag je rekenmachine gebruiken.
Denk aan het euroteken!

Slide 33 - Open vraag

Maak opgave L12 a op blz. 224 en vul het antwoord hieronder in. Je mag je rekenmachine gebruiken.
Denk aan het procentteken!

Slide 34 - Open vraag

4.6 Verhoudingstabel
Bij een verhouding kun je een tabel maken:




De getallen hebben allemaal dezelfde basisverhouding: 5 : 3
Wat je boven doet, moet je onder ook doen!





Slide 35 - Tekstslide

4.6 Wel of geen verhoudingstabel
Bij een verhoudingstabel hebben de getallen allemaal dezelfde basisverhouding.




Je controleert dit door het sommetje: boven : onder
Als er steeds hetzelfde uitkomt, is het een verhoudingstabel en anders niet.
6 : 15 = 0,4
60 : 150 = 0,4
12 : 30 = 0,4
18 : 48 = 0,4
36 : 96 = 0,4

Slide 36 - Tekstslide

Maak opgave L13 op blz. 232. Vul de tabel in in je boek. Vul daarna de verhouding hieronder in. Denk aan de schrijfwijze, dus .... : .....

Slide 37 - Open vraag

Kijk naar de tabel over tomaten van opgave L14 op blz. 232. Is dit een verhoudingstabel?
A
ja
B
nee

Slide 38 - Quizvraag

Welk getal krijg je als je bij de tabel over tomaten steeds boven door onder deelt?
Rond af op 2 decimalen!

Slide 39 - Open vraag

Je bent klaar!

Slide 40 - Tekstslide