H4 Bespreking opdracht Grote happen snel thuis

Grote happen,  snel thuis
Opdracht 3 havo 4
januari 2021
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Grote happen,  snel thuis
Opdracht 3 havo 4
januari 2021

Slide 1 - Tekstslide

vr 1 Wat is het onderwerp van de tekst
A
eetlopen
B
niet te snel eten en lopen tegelijk
C
oridinaire schransers
D
eten terwijl je buiten op straat loopt

Slide 2 - Quizvraag

vr2 Uit welke alinea's bestaat de inleiding (uitleg hoe weet je dat?)
A
1
B
1 en 2
C
1, 2 en 3
D
1, 2, 3 en 4

Slide 3 - Quizvraag

vr 3 uit welke alinea's bestaat het slot? (en hoe weet je dat?)
A
11, 12, 13 en 14
B
12, 13 en 14
C
13 en 14
D
14

Slide 4 - Quizvraag

vr 4 Wat is het belangrijkste schrijfdoel van de tekst? (waar maak je dat uit op?)
A
informeren
B
opiniëren
C
overtuigen
D
activeren

Slide 5 - Quizvraag

vr 5 Kopje Veranderde eetgewoonten moet boven alinea
A
3
B
4
C
5
D
6

Slide 6 - Quizvraag

vr 6 Eten en beschaafd gedrag hoort boven?
A
5
B
6
C
7
D
8

Slide 7 - Quizvraag

vr 7 Eetlopen en beschaving moet boven alinea
A
7
B
8
C
9
D
10

Slide 8 - Quizvraag

vr 8 Eten en schaamte moet boven alinea
A
10
B
11
C
12
D
13

Slide 9 - Quizvraag

vr 11 Noem de vier veranderingen die zich de laatste honderd jaar in ons eetpatroon hebben voorgedaan (al4!)

Slide 10 - Open vraag

vr 13 Twee verschillen tussen zinkend cultuurgoed en opborrelend cultuurgoed (al 13)

Slide 11 - Open vraag

vr 14 en 15 signaalwoorden en de twee redenen van een spectaculaire vooruitgang volgens Elias (al 8)

Slide 12 - Open vraag

vr 18 De juiste volgorde van a,b en c
A
abc
B
bca
C
cab
D
bac

Slide 13 - Quizvraag

vr 20 Structuur van de tekst is...
Waarom?
A
aspectenstructuur
B
probleem/oplossingsstructuur
C
verklaringsstructuur
D
verleden/heden /toekomst

Slide 14 - Quizvraag

vr 21 Welke combinatie van tekstdoelen geeft de beste typering?
A
amuseren en activerend
B
beschouwend en uiteenzettend
C
betogend en informerend
D
uiteenzettend en beschouwend

Slide 15 - Quizvraag

vr 22 Welke van de twee overheerst?
A
uiteenzettend
B
opiniërend/beschouwend

Slide 16 - Quizvraag

Hoe heb je deze opdracht gemaakt
0100

Slide 17 - Poll

Welke vragen vind je lastig?

Slide 18 - Woordweb

Tot de volgende les!

Slide 19 - Tekstslide