Schrijven -Instructie-signaalwoorden H.3- mavo2

Wat moeten jullie straks kennen en kunnen?


Oftewel, wat is het doel van deze les?


Na deze les weten jullie hoe je een eenvoudige instructie schrijft en kun opsommingstekens en afbeeldingen gebruiken.

1 / 10
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 10 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Wat moeten jullie straks kennen en kunnen?


Oftewel, wat is het doel van deze les?


Na deze les weten jullie hoe je een eenvoudige instructie schrijft en kun opsommingstekens en afbeeldingen gebruiken.

Slide 1 - Tekstslide

Schrijfplan maken

Noteer het onderwerp van de tekst en beschrijf in het kort wat er in elke alinea komt.  


Verder met (via chrome) Powerpoint NN

http://nieuwnederlands.online.noordhoff.nl/Boek-en-uitleg#

Slide 2 - Tekstslide

Als je een instructie schrijft, houd je rekening met je lezer. Hij moet jouw instructie goed kunnen begrijpen en uitvoeren.
Zo schrijf je een instructie:

  • Noem het onderwerp en het doel van je instructie.
  •  
  • Geef de informatie stap voor stap, in korte en eenvoudige zinnen.
  • Zet alles in de volgorde waarin de ander het moet uitvoeren.
  • Begin elke instructiezin met een doe-woord: Pak … Doe … Schroef …
  • Gebruik signaalwoorden: Eerst … Dan … Daarna … Vervolgens … Ten slotte …
  • Gebruik afbeeldingen als die je instructie verduidelijken.

Slide 3 - Tekstslide

Met signaalwoorden geef je de verbanden in je tekst aan.


  • Gebruik bij stappen die iemand in de juiste volgorde moet uitvoeren: eerst, daarna, vervolgens enzovoort
  • Wanneer iemand iets tegelijkertijd moet doen, gebruik dan: ondertussen, terwijl enzovoort.

Bijvoorbeeld:  Verwarm om te beginnen de oven voor op 220 °C. Snijd ondertussen de tomaten in plakjes.

Slide 4 - Tekstslide

 Als iemand iets juist niet moet doen, gebruik dan: maar, je moet echter … enzovoort.

Bijvoorbeeld: Gebruik geen spijker, maar neem een schroef. 


Wanneer je uitlegt waarom iets op die manier moet, gebruik dan: omdat, want enzovoort.

Bijvoorbeeld: Geef de egels geen melk, want daarvan kunnen ze diarree krijgen.

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Even checken.

Wie vertelt mij in het kort, wat er zojuist is verteld?

Geen vingers! Ik geef de beurt aan ......................................

Slide 7 - Tekstslide

Nu zelfstandig aan de slag



Bespreken opdrachten en evaluatie van de les






Wat nu?

Voordat  je de opdrachten gaat maken, lees je eerst zelfstandig de theorie op  blz. 97+ 98 goed door.




Opdrachten maken 1 t/m 8  blz. 97 t/m 100




Slide 8 - Tekstslide

Aan de slag

Slide 9 - Tekstslide

Opdracht: in 2 tallen=
 Bespreek met je klasgenoot wat er tijdens deze les is geleerd? Wat moet je onthouden? Hoe vertel je dit aan een leerling van een andere klas?

Opdracht: in 2 tallen=
 Bespreek met je klasgenoot wat er tijdens deze les is geleerd

Wat moet je onthouden, is belangrijk?
 
Hoe vertel je dit aan een leerling van een andere klas?

Wat was het doel van de les en is het doel bereikt?



Slide 10 - Tekstslide