Zinsdelen/onderwerp- H.2-havo1-

Wat moeten jullie straks kennen en kunnen?


Oftewel, wat is het doel van deze les?


Na deze les weten jullie hoe je het onderwerp in de zin kunt vinden en kan je de zin in zinsdelen verdelen


1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 15 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Wat moeten jullie straks kennen en kunnen?


Oftewel, wat is het doel van deze les?


Na deze les weten jullie hoe je het onderwerp in de zin kunt vinden en kan je de zin in zinsdelen verdelen


Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?










hoe vinden we de pv?
De persoonsvorm geeft het getal (enkelvoud of meervoud) aan en de tijd. 
Je vindt de pv door de zin vragend te maken, in een andere tijd te zetten of van ev-mv of van mv-ev

Slide 2 - Tekstslide

Vervolg via Powerpoint 
http://nieuwnederlands.online.noordhoff.nl/Boek-en-uitleg#
blz. 67 

en/ of Powerpoint  Pl26 wg-ow-pv-lvw in bestanden

Slide 3 - Tekstslide

Als het onderwerp een vraagwoord (wie, wat) is, kun je manier 1 
(zoek de pv)  niet gebruiken.

Wie gaat mee?
Hans gaat mee.

Wat een troep
De kamer is een troep

Vul dan op de plaats van het vraagwoord even een antwoord in. Dan kun je de
vraag Wie (Wat) + persoonsvorm? wel beantwoorden. 


Slide 4 - Tekstslide

Sommige onderwerpen kun je niet in het meervoud zetten. Dan kun je manier 2 (zet de zin in het meervoud of enkelvoud) niet gebruiken:

 
– Sneeuw veroorzaakt voor het verkeer vaak problemen.

– *Sneeuwen veroorzaken voor het verkeer vaak problemen.
Maar manier 1 (zoek de pv)  werkt dan wel.
Wie/Wat veroorzaakt? Antwoord: sneeuw; dus ow = sneeuw

Slide 5 - Tekstslide

Zinnen bestaan uit zinsdelen. Het onderwerp (ow) is zo’n zinsdeel. Vrijwel elke zin heeft een onderwerp.
Zo vind je het onderwerp
Er zijn twee manieren om het onderwerp te vinden.
Manier 1:
1. Zoek de persoonsvorm (pv).
2. Zet streepjes tussen de zinsdelen van de zin.
3. Stel de vraag Wie / Wat + persoonsvorm?
4. Het antwoord op die vraag is het onderwerp.

Slide 6 - Tekstslide

Manier 2:
1. Zoek de persoonsvorm.
2. Zet streepjes tussen de zinsdelen van de zin.
3. Verander de persoonsvorm van getal: enkelvoud wordt meervoud of meervoud wordt enkelvoud.
4. Het zinsdeel dat mee verandert, is het onderwerp.


Tip: het onderwerp begint nooit met een voorzetsel (aan, achter, bij, in, langs, met, naast, onder, op, over, voor enzovoorts).

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Link

H1A-2021

Slide 9 - Tekstslide

                                       H1B-2021

Slide 10 - Tekstslide

Even checken. Wie vertelt mij nog even wat we zojuist hebben gehoord?


Ik geef de beurt aan ..............................................

Slide 11 - Tekstslide

Nu zelfstandig aan de slag

Nogmaals doorlezen theorie blz. 60

Maken:

startopdr.+

opdr. 1 t/m 4

blz. 60-61







Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Link

Aan de slag

Slide 14 - Tekstslide

Opdracht: in 2 tallen=
 Bespreek met je klasgenoot wat er tijdens deze les is geleerd? Wat moet je onthouden? Hoe vertel je dit aan een leerling van een andere klas?

Opdracht: in 2 tallen=
 Bespreek met je klasgenoot wat er tijdens deze les is geleerd

Wat moet je onthouden, is belangrijk?
 
Hoe vertel je dit aan een leerling van een andere klas?

Wat was het doel van de les en is het doel bereikt?



Slide 15 - Tekstslide