B&F, Spelling, blok 6 week 1 les 3

Spelling
Blok 6 week 1 les 3
Doel: leren schrijven van de komma
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpellingBasisschoolGroep 6

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Spelling
Blok 6 week 1 les 3
Doel: leren schrijven van de komma

Slide 1 - Tekstslide

Schrijf de zin over en zet de hoofletter en leestekens op de goed plek.

mijn moeder vraagt wat heb jij in je koffer gedaan

Slide 2 - Open vraag

Mijn moeder vraagt: 'Marit wat heb jij in je koffer gedaan?'

Welke woordsoorten is heb?
A
hulpwerkwoord
B
voltooid deelwoord

Slide 3 - Quizvraag

Mijn moeder vraagt: 'Marit wat heb jij in je koffer gedaan?'

Welke woordsoorten is gedaan?
A
hulpwerkwoord
B
voltooid deelwoord

Slide 4 - Quizvraag

Mijn moeder vraagt: 'Marit wat heb jij in je koffer gedaan?'

Welke woordsoorten is: in?
A
hulpwerkwoord
B
voegwoord
C
voorzetsel

Slide 5 - Quizvraag

Mijn moeder vraagt: 'Marit wat heb jij in je koffer gedaan?'

Welke woordsoorten is: koffer?
A
zelfstandig naamwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
voorzetsel

Slide 6 - Quizvraag

Noem 3 voorzetsels

Slide 7 - Open vraag

Instructie
De komma geeft een korte rust in de zin. Je schrijft een komma voor een voegwoord, behalve bij en en of.  
Voorbeeld: We gaan met de auto, want het regent. 

Je schrijft ook een komma voor of na de naam van iemand die je aanspreekt. 
Voorbeeld: Marit, wat heb je in je koffer gedaan? 


Slide 8 - Tekstslide

Instructie
Je schrijft ook een komma bij een opsomming. Bij een opsomming worden dingen achter elkaar genoemd. Achter elk deel van de opsomming komt een komma. (Bij en + of komt er nu ook geen komma.)
Voorbeeld: -Mijn moeder, mijn vader, Jos en ik gaan op vakantie.
                        -Jos pakt het volgende in: zijn bal, potloden, rode schoenen en 
                           een autootje.
                         -Zal mijn vader zijn boek, het tijdschrift of de krant in zijn koffer
                           doen?

Slide 9 - Tekstslide

Instructie
Soms staat er een korte zin om aan te geven dat er een opsomming komt. Achter deze zin komt een dubbele punt.
De dubbele punt geeft aan dat er informatie komt. 
Na een dubbele punt komt: - een citaat 
                                                           -een opsomming


Voorbeeld: Mama vraagt: 'Marit, wat heb jij in je koffer gedaan?'

Slide 10 - Tekstslide

Schrijf de zin over. Plaats de leestekens op de juiste plek.

Papa vraagt Jos wil jij de rode pen de groen pen en de stift pakken

Slide 11 - Open vraag

Slide 12 - Tekstslide

Oefendictee
Stappenplan
1.  Luister naar het woord
2. Zeg het hardop na
3. Denk na, welke categorieën zitten erin?
4. Typ het woord in
5. Controleer het woord
--> ga daarna verder, door op het pijltje te klikken

Slide 13 - Tekstslide

Schrijf op:

Slide 14 - Open vraag

Schrijf op:

Slide 15 - Open vraag

Schrijf op:

Slide 16 - Open vraag

Schrijf op:

Slide 17 - Open vraag

Schrijf op:

Slide 18 - Open vraag

Schrijf op:

Slide 19 - Open vraag

Schrijf op:

Slide 20 - Open vraag

Welk leesteken moest aan het einde van de zin?
A
punt
B
vraagteken
C
uitroepteken

Slide 21 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm?
A
je
B
vleesvervanger
C
heb
D
gegeten

Slide 22 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?
A
je
B
vleesvervanger
C
heb
D
gegeten

Slide 23 - Quizvraag

Wat is het hulpwerkwoord?
A
heb
B
gegeten

Slide 24 - Quizvraag

Wat is het voltooid deelwoord?
A
heb
B
gegeten

Slide 25 - Quizvraag



Welk woordsoort is: vleesvervanger?
A
zelfstandig naamwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
voorzetsel
D
voegwoord

Slide 26 - Quizvraag



Welk woordsoort is: een
A
zelfstandig naamwoord
B
voegwoord
C
voorzetsel
D
lidwoord

Slide 27 - Quizvraag

Goed gewerkt! 

Slide 28 - Tekstslide