De woorden 'ik, mij, wij' zijn voorbeelden van persoonlijke voornaamwoorden.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 9 - Quizvraag
Wat zijn de bezittelijk voornaamwoord(en)?
Mijn opa zegt elke dag dat hij van ons houdt.
A
mijn-ons
B
ons
C
mijn
D
mijn-hij
Slide 10 - Quizvraag
1 Hoeveel voorzetsels komen er in de vijf zinnen voor? Schrijf deze op. a. Kraanwater laat in alle elektrische apparaten een dun laagje kalk achter. b Als het water te hard is, beschadigt het wasmachines. c Water dat te zacht is, onttrekt mineralen uit de omgeving en tast bijvoorbeeld aardewerk aan. d In Nederland hebben de waterleveranciers een belangrijke taak. e Ze moeten ervoor zorgen dat het water niet te hard of te zacht is.
Slide 11 - Open vraag
2. Schrijf de zelfstandige naamwoorden uit zin c op. c. Water dat te zacht is, onttrekt mineralen uit de omgeving en tast bijvoorbeeld aardewerk aan.
Slide 12 - Open vraag
3. Schrijf het werkwoord uit zin a op. a. Kraanwater laat in alle elektrische apparaten een dun laagje kalk achter.
Slide 13 - Open vraag
4. Hoeveel persoonlijke voornaamwoorden komen er in de vijf zinnen voor?Schrijf deze op. a. Kraanwater laat in alle elektrische apparaten een dun laagje kalk achter. b Als het water te hard is, beschadigt het wasmachines. c Water dat te zacht is, onttrekt mineralen uit de omgeving en tast bijvoorbeeld aardewerk aan. d In Nederland hebben de waterleveranciers een belangrijke taak. e Ze moeten ervoor zorgen dat het water niet te hard of te zacht is.
Slide 14 - Open vraag
5. Schrijf de bijvoeglijke naamwoorden op uit de zinnen a en d. a. Kraanwater laat in alle elektrische apparaten een dun laagje kalk achter. d. In Nederland hebben de waterleveranciers een belangrijke taak.
Slide 15 - Open vraag
Lees tekst 3 op de volgende slide
en maak slide 29
Slide 16 - Tekstslide
Slide 17 - Tekstslide
Schrijf de vetgedrukte en genummerde woorden uit tekst 3 op. Schrijf de naam van de goede woordsoort erachter.
Slide 18 - Open vraag
Lees tekst 4 op de volgende slide
en maak slide 32
Slide 19 - Tekstslide
Slide 20 - Tekstslide
Schrijf de genummerde woorden uit tekst 4 op en benoem de woordsoort.
Slide 21 - Open vraag
Lees tekst 5 en maak de vragen op slide 34 en 35
Slide 22 - Tekstslide
Schrijf van de vetgedrukte, genummerde woorden op of het persoonlijke voornaamwoorden zijn of niet. Leg elke keer uit hoe je dat weet
Slide 23 - Open vraag
Behoort het woord aantal tot de zelfstandige naamwoorden?Leg uit waarom wel of niet
Slide 24 - Open vraag
Welk woord is GEEN lidwoord?
A
het
B
een
C
één
D
de
Slide 25 - Quizvraag
Hoeveel werkwoorden staan er in de zin?
Ik zou vanmiddag naar de stad kunnen gaan.
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 26 - Quizvraag
Welke uitspraak is NIET waar over het zelfstandig naamwoord?
A
Je kunt een znw meestal in het enkelvoud/meervoud zetten
B
In elke zin staat een znw
C
Je kunt er een lidwoord voor zetten
D
Alle namen zijn zelfstandige naamwoorden
Slide 27 - Quizvraag
De gemotiveerde leerling haalde een goed cijfer voor de toets. 'gemotiveerde' is....
A
een werkwoord
B
een zelfstandig naamwoord
C
een lidwoord
D
een bijvoeglijk naamwoord
Slide 28 - Quizvraag
Gaan jullie naar het schoolfeest? jullie is een....
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
Slide 29 - Quizvraag
Wij gaan liever naar jullie huis. 'jullie 'is een.....
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
Slide 30 - Quizvraag
Waar staat dat huis van jullie? 'jullie' is een....
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
Slide 31 - Quizvraag
'uw' is een.......
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
Slide 32 - Quizvraag
'je' is een....
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord
Slide 33 - Quizvraag
Hij vergat zijn boeken. 'zijn' is in deze zin een....