7.6: Chemisch rekenen

Chemisch rekenen
7.6 Chemisch rekenen
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolvmbo g, t, mavoLeerjaar 4

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Chemisch rekenen
7.6 Chemisch rekenen

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen 7.6
1 Je kunt met machten van tien rekenen.
2 Je kunt grootheden en eenheden onderscheiden.
3 Je kunt eenheden omrekenen.
4 Je kunt met significante cijfers werken.

Slide 2 - Tekstslide

Machten van 10
In de scheikunde (en natuurkunde) werken we met machten van tien

Waarom? Sommige getallen zijn zó groot, of zó klein, dat het veel werk wordt om iets op te schrijven. 

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

Machten van 10
103 = 1 000
10 x 10 x 10 = 1 000

106 = 1 000 000
10 x 10 x 10 x 10 x 10 x 10 = 1 000 000

10-2 = 0,01
1 / 100 = 0,01

Slide 5 - Tekstslide

Ezelsbruggetje




2 000 000 schrijf je als: 2 * 106
0,023 schrijf je als: 2,3 * 10-2
1 000 000
0,00 000 1

Slide 6 - Tekstslide



Deze macht van 10 schrijf je uit als ...
A
1.000
B
10.000
C
100.000

Slide 7 - Quizvraag



Deze macht van 10 schrijf je uit als ...
A
0,01
B
0,001
C
0,0001

Slide 8 - Quizvraag

Grootheden en eenheden
Grootheid = iets dat je kunt meten

Eenheid = de maat waarin je de grootheid meet

Slide 9 - Tekstslide

Grootheden en eenheden
Grootheid = iets dat je kunt meten

Eenheid = de maat waarin je de grootheid meet

  • Voorbeeld: 
  • De lengte van de tafel is 60cm
  • Lengte (grootheid), cm (eenheid)

Slide 10 - Tekstslide

Grootheid
Eenheid
Massa
Centimeter 
Volume
Liter

Slide 11 - Sleepvraag

Wat is géén grootheid?
A
Afstand
B
Lengte
C
Kilogram
D
Massa

Slide 12 - Quizvraag

Wat is géén eenheid?
A
Volume
B
Centimeter
C
Milliliter
D
Seconde

Slide 13 - Quizvraag

Significante cijfers
Als we dingen meten of berekenen, dan doen we dat met een bepaalde nauwkeurigheid. De nauwkeurigheid kan je inschatten aan de hand van de meetwaarden.

De getallen die we gebruiken in onze meetwaarde noemen we de significante cijfers.

Slide 14 - Tekstslide

Vermenigvuldigen/delen

Slide 15 - Tekstslide

Wat komt hier uit?
2536 : 56 = ???



Slide 16 - Tekstslide

Wat komt hier uit?
2536 : 56 = 45


45, want het getal met de kleinste significantie heeft 2 significante getallen!



Slide 17 - Tekstslide

Plussen en minnen

Slide 18 - Tekstslide

Wat komt hier uit?
98,653 - 1,1 = ???

Slide 19 - Tekstslide

Wat komt hier uit?
98,653 - 1,1 = 97,6

Want 1,1 heeft maar 1 kommagetal, dus het antwoord krijgt ook maar 1 komma getal. 

Slide 20 - Tekstslide

Samengevat:
Bij vermenigvuldigen en delen kijk je naar het kleinst aantal significante cijfers voor de uitkomst van je berekening.

Bij plus en min kijk je naar het kleinst aantal decimalen voor de uitkomst van je berekening.

Slide 21 - Tekstslide

Leerdoelen check 
1 Je kunt met machten van tien rekenen.
2 Je kunt grootheden en eenheden onderscheiden.
3 Je kunt eenheden omrekenen.
4 Je kunt met significante cijfers werken.

Slide 22 - Tekstslide

Aan de slag
Maak de vragen bij 7.6

Slide 23 - Tekstslide