In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Wat is de formule van ammoniumsulfaat?
A
(NH4)2SO4
B
(NH4)(SO4)
C
NH4SO4
D
NH4(SO4)2
Slide 1 - Quizvraag
Naamgeving moleculaire stoffen
Slide 2 - Tekstslide
Moleculaire stoffen
Bestaat uit niet-metaal atomen
Slide 3 - Tekstslide
Griekse telwoorden
Bij moleculaire stoffen gebruiken we in de naam Griekse telwoorden.
1 = mono
2 = di
3 = tri
4 = tetra
5 = penta
Slide 4 - Tekstslide
Voorbeelden
P2O3
Moleculaire stof
(Eerst de namen van de elementen, dan de telwoorden)
(Eerste element 1 atoom? Laat mono weg)
... fosfor .... oxide
difosfortrioxide
Slide 5 - Tekstslide
Voorbeelden
distikstoftetraoxide
moleculair
(eerst de symbolen van de elementen, dan de indexen)
N..O..
N2O4
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Video
Een moleculaire stof bestaat uit..
A
niet-metaal atomen
B
metaal-atomen
C
niet metaal atoom en een metaal atoom
D
uit atomen
Slide 8 - Quizvraag
Welke stof is geen moleculaire stof?
A
H2O
B
C6H12O6
C
Fe2O3
D
CO
Slide 9 - Quizvraag
De molecuulbinding zit...
A
Tussen atomen en moleculen.
B
Tussen atomen in moleculen.
C
In moleculen.
D
Tussen moleculen.
Slide 10 - Quizvraag
Wat is de naam van
SO3
A
monozwaveltri-oxide
B
zwavelmono-oxidetri
C
zwaveloxide
D
zwaveltri-oxide
Slide 11 - Quizvraag
Wat is de naam van
PCl3(g)
A
fosforchloride
B
fosfortrichloride
C
monofosfortrichloride
D
trifosformonochloride
Slide 12 - Quizvraag
Wat is de naam voor
C2S4
A
koolstofsulfide
B
koolstofzwavel
C
dikoolstoftetrazwavel
D
dikoolstoftetrasulfide
Slide 13 - Quizvraag
Molecuulmassa
Stoffen bestaan uit moleculen.
Moleculen bestaan uit atomen.
De massa van alle atomen samen is de massa van een molecuul.
Slide 14 - Tekstslide
Symbool
atoommassa
atoomnummer
Slide 15 - Sleepvraag
Molecuulmassa bereken
1. Schrijf de molecuulformule op.
2. Zoek de atoommassa’s op in de BINAS
3. Bereken de molecuulformule.
Voorbeeld
1. H2O
2. H = 1,0 u
O = 16,0 u
3. H = 1,0 u x 2 = 2,0 u
O = 16,0 u x 1 = 16,0 u
2,0 + 16,0 = 18,0 u
De molecuulmassa van H2O is 18,0 u
Slide 16 - Tekstslide
Wat is de molecuulmassa van ammoniak?
Slide 17 - Open vraag
NH3
C6H12O6
CH4CO2
NaCl
60 u
58 u
85 u
17 u
20 u
57 u
220 u
186 u
180 u
170 u
15 u
10 u
Slide 18 - Sleepvraag
wet van behoud van massa
De massa van de beginstoffen is gelijk aan de massa van de reactieproducten.
Gassen wegen ook mee!
Slide 19 - Tekstslide
Wet van behoud van massa
Slide 20 - Tekstslide
Wet van behoud van massa
Slide 21 - Tekstslide
Wat is de juiste betekenis voor de wet van behoud van massa?
A
Alle atomen voor de reactie, zijn ook na de reactie aanwezig en de massa's zijn gelijk in een open ruimte
B
Alle moleculen voor de reactie, zijn na de reactie ook aanwezig
C
Molecuulmassa's voor en na de pijl zijn gelijk
D
Alle atomen voor de reactie, zijn ook na de reactie aanwezig en de massa's zijn gelijk in een gesloten ruimte
Slide 22 - Quizvraag
Massaverhouding
De massaverhouding is gelijk aan de verhouding van de molecuulmassa's van de stoffen die met elkaar reageren.
Slide 23 - Tekstslide
Machten van 10
Slide 24 - Tekstslide
Slide 25 - Tekstslide
Ezelsbruggetje
2 000 000 schrijf je als: 2 * 106
0,023 schrijf je als: 2,3 * 10-2
1 000 000
0,00 000 1
Slide 26 - Tekstslide
Grootheden en eenheden
Grootheid = iets dat je kunt meten
Eenheid = de maat waarin je de grootheid meet
Slide 27 - Tekstslide
Grootheden en eenheden
Grootheid = iets dat je kunt meten
Eenheid = de maat waarin je de grootheid meet
Voorbeeld:
De lengte van de tafel is 60cm
Lengte (grootheid), cm (eenheid)
Slide 28 - Tekstslide
Slide 29 - Tekstslide
Eenheden omrekenen
Eenheden kun je omrekenen
Zo kan je van cm omrekenen naar meter
Slide 30 - Tekstslide
Significante cijfers
Significantie met vermenigvuldigen en delen
Significantie met optellen en aftrekken
Slide 31 - Tekstslide
Significantie met vermenigvuldigen en delen
Bij vermenigvuldigen en delen is de significantie van het antwoord altijd gelijk aan de laagste significantie
bv. 30,0 * 2,0 = 60
Want 2,0 heeft 2 significante getallen en 30,0 heeft 3
Slide 32 - Tekstslide
Significantie met vermenigvuldigen en delen
Bij vermenigvuldigen en delen is de significantie van het antwoord altijd gelijk aan de laagste significantie
bv. 30,0 * 2 = 6 * 101
Want 2 heeft 1 significant getal en 30,0 heeft 3
Slide 33 - Tekstslide
Significantie met
optellen en aftrekken
Bij optellen en aftrekken is de significantie van het antwoord altijd gelijk aan de laagste hoeveelheid decimalen. Je kijkt dus naar het aantal getallen achter de komma