par 7.6 Chemisch rekenen

paragraaf 7.6
chemisch rekenen
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

paragraaf 7.6
chemisch rekenen

Slide 1 - Tekstslide

onderwerpen van 7.6
Machten van 10 (102,103, etc..)
Grootheden en eenheden
Omrekenen met eenheden
Significantie

Slide 2 - Tekstslide

Machten van 10

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Ezelsbruggetje




2 000 000 schrijf je als: 2 * 106
0,023 schrijf je als: 2,3 * 10-2
1 000 000
0,00 000 1

Slide 5 - Tekstslide

voorbeeld vraag
Schrijf als macht van tien

  • 10 000
  • 104

Slide 6 - Tekstslide

voorbeeld vraag
Schrijf als macht van tien

  • 0,000 001
  • 10-6

Slide 7 - Tekstslide

voorbeeld vraag
  • Schrijf als macht van tien
  • 0,000 002
  • 2*10-6

Slide 8 - Tekstslide

voorbeeld vraag
Schrijf als macht van tien

  • 40 400
  • 4,04*104

Slide 9 - Tekstslide


10-4 =
A
10000
B
100000
C
0,0000
D
0,0001

Slide 10 - Quizvraag


4,5.102 =
A
0,0045
B
450
C
0,045
D
45

Slide 11 - Quizvraag

Grootheden en eenheden
Grootheid = iets dat je kunt meten

Eenheid = de maat waarin je de grootheid meet

  • Voorbeeld: 
  • De lengte van de tafel is 60cm
  • Lengte (grootheid), cm (eenheid)

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Eenheden omrekenen
Eenheden kun je omrekenen
Zo kan je van cm omrekenen naar meter


Slide 14 - Tekstslide

eenheden omrekenen

Slide 15 - Tekstslide

Dat geldt natuurlijk ook voor oppervlaktes en volumes!

let op
  • m: factor 10
  • m2: factor 2x 10 =100
  • m3: factor 3x 10 = 1000




Volumes kun je ook omrekenen van liter naar dm3

Slide 16 - Tekstslide


250 cm3 = ....... liter
A
0,25 liter
B
2,5 liter
C
25 liter
D
250 liter

Slide 17 - Quizvraag


28 dm2 = ...... km2 
A
28.106
B
28.108
C
0,28.107
D
2,8.105

Slide 18 - Quizvraag

Significantie
Wat is meer nauwkeurig:

15 meter
1500 cm


Slide 19 - Tekstslide

significantie
Je telt uit hoeveel cijfers je antwoord bestaat. 
Het getal 634 bestaat bijvoorbeeld uit drie significante cijfers. 

Let op met kommagetallen 
Nullen voor het getal tel je niet mee. 0,034 bestaat dus uit twee significante cijfers
Nullen achter een getal tel je wel mee. 
  • Het getal 3600 heeft dus vier significante cijfers.
  • het getal 36,00 heeft ook vier significante cijfers.

Wetenschappelijk notatie
Als je 3600 met twee significante cijfers wil schrijven, dan gebruik je de wetenschappelijke notatie: 36 x 102

Slide 20 - Tekstslide

Significante cijfers
Significantie met vermenigvuldigen en delen

Significantie met optellen en aftrekken

Slide 21 - Tekstslide

Significantie met vermenigvuldigen en delen


Bij vermenigvuldigen en delen is de significantie van het antwoord altijd gelijk aan de laagste significantie

bv. 30,0 * 2,0 = 60
Want 2,0 heeft 2 significante getallen en 30,0 heeft 3

Slide 22 - Tekstslide

Significantie met vermenigvuldigen en delen


Bij vermenigvuldigen en delen is de significantie van het antwoord altijd gelijk aan de laagste significantie

bv. 30,0 * 2 = 6 * 101
Want 2 heeft 1 significant getal en 30,0 heeft 3

Slide 23 - Tekstslide

Significantie met 
optellen en aftrekken


Bij optellen en aftrekken is de significantie van het antwoord altijd gelijk aan de laagste hoeveelheid decimalen. Je kijkt dus naar het aantal getallen achter de komma
bv. 30,00 + 2,0 = 32,0
Want 2,0 heeft 1 getal achter de komma

Slide 24 - Tekstslide

Hoeveel significante cijfers heeft:
6,0

Slide 25 - Open vraag

Hoeveel significante cijfers heeft het getal 4,000
A
3
B
1
C
4
D
2

Slide 26 - Quizvraag

Hoeveel significante cijfers heeft het getal 61
A
2
B
0

Slide 27 - Quizvraag

Hoeveel significante cijfers heeft
0,005?
A
1
B
4
C
3
D
0

Slide 28 - Quizvraag

Hoeveel significante cijfers heeft:
22,5

Slide 29 - Open vraag

Hoeveel significante cijfers heeft:
0,0123

Slide 30 - Open vraag

Wat is het antwoord op:
66,0 + 4,00

Slide 31 - Open vraag

Wat is het antwoord op:
12,0 * 1,0

Slide 32 - Open vraag

Hoeveel significante cijfers heeft het getal 0,00234
A
3
B
5
C
6
D
2

Slide 33 - Quizvraag

huiswerk
doorlezen par. 7.6
maken opgaven par. 7.6

extra oefenen met V-trainer in je digitale werkboek


Slide 34 - Tekstslide