V2 P1

V2 P1
1 / 131
volgende
Slide 1: Tekstslide
Other languagesSecondary Education

In deze les zitten 131 slides, met tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

V2 P1

Slide 1 - Tekstslide

Deze les
Voorstellen
Aanwezigheid
Wat gaan we doen dit jaar?
Wat gaan we de aankomende weken doen?
Dan beginnen we ook maar...


Slide 2 - Tekstslide

voorstellen
BTNC
Christa Bartnick
Marl (in de buurt van Movie Park)
Nederlands en Duits
werkdagen: ma, di, do, vr
bereikbaar via Magistermail

Slide 3 - Tekstslide

aanwezigheid
terzijde.... als ik de deur van het lokaal gesloten heb, dan ben je te laat.

Slide 4 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
We werken in grote blokken. 
3-4 proefwerken dit schooljaar
4-8 s.o.'tjes (we zien wel hoe het loopt)
3-4 fictie-opdrachten, daar later meer over

Slide 5 - Tekstslide

Wat heb je nodig?
Werkboek A
Werkboek B goed bewaren! 
Schrift voor aantekeningen/schrijfopdrachten. Gewoon in je WB stoppen, dan vergeet je die niet.
Etui etc., lijkt me vanzelfsprekend... toch?
Laptop (niet vaak nodig, maar heb je natuurlijk altijd in je tas).

Slide 6 - Tekstslide

En als je dat niet bij je hebt?
Kan je de les niet meedoen, omdat je geen boek/laptop/huiswerk hebt, dan kom je de verloren tijd inhalen.

Slide 7 - Tekstslide

P1
Eerste drie hoofdstukken
Opbouw anders
  • fictie
  • taalverzorging (spelling, grammatica, interpunctie)
  • lezen (maar op een iets andere manier dan je gewend bent)

Slide 8 - Tekstslide

Fictie: personages in verhalen
Wat weet je over Donald Duck?
  • uiterlijk
  • kenmerken
  • karakter

Slide 9 - Tekstslide

vraag 2 blz. 9

Slide 10 - Tekstslide

vraag 4 blz. 11
Altijd éérst het verhaal lezen en dan pas naar de vragen kijken.

Zelf lezen of klassikaal? Jullie mogen kiezen.

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

vandaag
aanwezigheid
theorie realisme
leeservaring

Slide 13 - Tekstslide

aanwezigheid

Slide 14 - Tekstslide

realismelijn
helemaal niet realistisch                            een beetje realistisch                                            heel realistisch
I________________________________________________I_________________________________________________I

Een verzonnen verhaal (fictie) kan wel lijken op de werkelijkheid. Een verhaal is dan realistisch. Hoe realistisch een verhaal voor jou lijkt, is aan te geven door middel van de realismelijn. Het is wel belangrijk dat je kunt uitleggen waarom een verhaal voor jou realistisch is.


Slide 15 - Tekstslide

realismelijn
opdracht 5a

Slide 16 - Tekstslide

leeservaring
Wat doet een verhaal met je? Hoe kwam het op je over? De ervaring die je hebt met een verhaal noem je de leeservaring. Dit moet je kunnen uitleggen. Hierbij helpen de beoordelingswoorden:

Wat het verhaal met je doet
Hoe realistisch je een verhaal vindt
Wat je van de boodschap of levensopvatting vindt

Beschrijf je leeservaring uitgebreid!

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

deze les
aanwezigheid
opdracht 6 bespreken
theorie personages en perspectief
Virus, deel 1
Vragen bij Virus, deel 1

Slide 19 - Tekstslide

aanwezigheid

Slide 20 - Tekstslide

opdracht 6

Slide 21 - Tekstslide

vertelperspectief
Er zijn er meer, maar nu moet je er in ieder geval twee kennen:

ik-verteller. Ik keer door het raam en zag de grijze lucht.
hij/zij verteller. Joscha keek door het raam en zag de grijze lucht.

Slide 22 - Tekstslide

Personages beschrijven
Wat weet je over Donald Duck?
  • uiterlijk
  • kenmerken
  • karakter
  • relaties

Slide 23 - Tekstslide

personages beschrijven
Zo veel als je kunt vertellen! 

  • uiterlijk
  • kenmerken
  • karaktereigenschappen
  • relaties

Slide 24 - Tekstslide

personages beschrijven
direct: je leest dit letterlijk in het verhaal. 
indirect: je moet dit zelf uit het verhaal halen. Vooral karaktereigenschappen zijn indirect. Deze moet je goed kunnen onderbouwen.
Dus uitleggen waarom je dat zo vindt, waar maak je uit op dat iemand dapper, verlegen, gemeen of nieuwsgierig is?

Slide 25 - Tekstslide

opdracht 7

Slide 26 - Tekstslide

lezen
In stilte, 
daarna maken opdracht 9 ook in stilte!

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

vandaag
aanwezigheid
nakijken opdracht 9
een boek kiezen 
werkwoordstijden in verhalen
opdracht 12a in Word 

Slide 29 - Tekstslide

aanwezigheid


Slide 30 - Tekstslide

nakijken opdracht 9


Slide 31 - Tekstslide

een boek kiezen.

Ga naar: lezenvoordelijst.nl


Slide 32 - Tekstslide

een boek kiezen.

Ga naar: lezenvoordelijst.nl


Slide 33 - Tekstslide

een boek kiezen van lezenvoordelijst.nl
kies 12-15
doe de test
wat is je niveau?




Slide 34 - Tekstslide

Haal een boek van jouw niveau uit de bibliotheek.
Eventueel reserveren.

Volgende week donderdag neem dat boek mee naar de les. 

Slide 35 - Tekstslide

opdracht 12

Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Tekstslide

Deze les
aanwezigheid
uitleg Padlet = schrijfdossier
opdracht 12 afmaken (met feedback)
opdracht 12 in Padlet zetten

Slide 38 - Tekstslide

aanwezigheid


Slide 39 - Tekstslide


ga naar Padlet.com

Slide 40 - Tekstslide

opdracht 12 afmaken
feedback vragen
- tijd van de werkwoorden?
- verteller

Wat vind je bijzonder goed?
Wat zou jij anders doen?

Slide 41 - Tekstslide


feedback vragen
- tijd van de werkwoorden?
- verteller

Wat vind je bijzonder goed?
Wat zou jij anders doen?

Slide 42 - Tekstslide

Slide 43 - Tekstslide

vandaag
aanwezigheid
twee soorten grammatica!
grammatica: waarom?
grammatica: wat weet je nog?
oefenen: opdracht 1 en 2
nakijken opdracht 1 en 2.

Slide 44 - Tekstslide

aanwezigheid


Slide 45 - Tekstslide

twee soorten
zinsdelen
woordsoorten

Slide 46 - Tekstslide

grammatica, waarom?

Om zinnen begrijpelijk te houden.
Om fouten te voorkomen. 
Om vreemde talen makkelijker te leren: Duits, Latijn...


Slide 47 - Tekstslide

A. Hun hebben het gedaan.
B. Zij hebben het gedaan.
C. Hen hebben het gedaan.

Slide 48 - Tekstslide

A. Hun hebben het gedaan.
B. Zij hebben het gedaan.
C. Hen hebben het gedaan.

Slide 49 - Tekstslide

A. Dit boek is van hun.
B. Dit boek is van hen.

Slide 50 - Tekstslide

A. Dit boek is van hun.
B. Dit boek is van hen.

Slide 51 - Tekstslide

A. Ik heef hun de schuld.
B. Ik geef hen de schuld.

Slide 52 - Tekstslide

A. Ik heef hun de schuld.
B. Ik geef hen de schuld.

Slide 53 - Tekstslide

hun...
“Hun” kun je gebruiken als bezittelijk voornaamwoord. Dan verwijst het woord altijd naar meerdere personen. Als persoonlijk voornaamwoord kun je “hun” gebruiken wanneer je er een voorzetsel bij kunt bedenken, zoals aan, van of voor. Ik heef hun de schuld. Als er daadwerkelijk een voorzetsel staat, moet je “hen” gebruiken. Dit boek is van hen.

Slide 54 - Tekstslide

...dus daarom grammatica!
Je kunt deze regels niet snappen als je de verschillende termen niet kent. Daarom oefenen we daarmee. Grammatica leren is dus geen leerdoel op zich, maar een hulpmiddel om de taal op een juiste manier te gebruiken.

Slide 55 - Tekstslide

Wat weet je nog?
onderwerp: wie doet het? (wie + gezegde) wie doet er iets?
lijdend voorwerp (wie/wat + gezegde + onderwerp)
werkwoordelijk gezegde: alle werkwoorden in de zin. (wat wordt er gedaan?)

De buurvrouw van mijn oma heeft een appeltaart gebakken.
WWG: alle werkwoorden
OND:
LV:

Slide 56 - Tekstslide

De quizmaster heeft de deelnemer stiekem een hint gegeven.

Slide 57 - Tekstslide

De journaliste van het dagblad vraagt de politicus zijn woorden voor de

 camera te herhalen. 

Slide 58 - Tekstslide

Mijn oma bewaart de kruiden in haar keuken op alfabetische volgorde.

Slide 59 - Tekstslide

Tijdens de plechtige herdenking liepen alle aanwezigen met een lampion.

Slide 60 - Tekstslide

De vrienden hebben vanavond een hapje gegeten bij de pizzeria.

Slide 61 - Tekstslide

Willen alle buurtbewoners volgende week naar de buurtbijeenkomst in het 

gemeentehuis gaan?

Slide 62 - Tekstslide

De postbezorger heeft het pakketje bij de buren van nummer 24 bezorgd.

Slide 63 - Tekstslide

De jongste Nederlandse autocoureur had tijdens zijn eerste wedstrijd materiaalpech.

Slide 64 - Tekstslide

Het nieuws over de overstromingen verspreidden de twee jonge verslaggevers via hun netwerk 


snel aan hun collega’s over de wereld.

Slide 65 - Tekstslide

Gemeenteraadsleden willen in Rotterdam alle brugklassers een gratis fiets aanbieden.

Slide 66 - Tekstslide

Tijdens zijn vakantie heeft Tristan een cursus zweefvliegen gevolgd.

Slide 67 - Tekstslide

Slide 68 - Tekstslide

Deze les
Aanwezigheid
soorten werkwoorden
bijvoeglijke bepaling herkennen

Slide 69 - Tekstslide

Aanwezigheid

Slide 70 - Tekstslide

soorten werkwoorden
Om de spelling van werkwoorden goed te doen, is het belangrijk om de verschillende soorten werkwoorden te kennen. Vooral het verschil tussen de persoonsvorm en het voltooid deelwoord is van belang.
Hij belooft het.
Ik heb het beloofd.
Ik zal het beloven.

Slide 71 - Tekstslide

soorten werkwoorden
persoonsvorm
Elke zin heeft een persoonsvorm. De spelling van de persoonsvorm laat zien in welke tijd de zin staat en zegt ook iets over het onderwerp.
Ik eet een appel.
Tegenwoordige tijd, eerste persoon enkelvoud.
Het onderwerp is in het Nederlands niet (meer) heel duidelijk uit de vorm van de PV te halen. In andere talen wel. In veel talen wordt het onderwerp daarom niet genoemd. Como una manzana (Ik eet een appel)

Slide 72 - Tekstslide

soorten werkwoorden
voltooid deelwoord.
Dit is altijd in combinatie met een hulpwerkwoord.
Ik heb een appel gegeten. 
Er staat een voorvoegsel voor, maar als het hele werkwoord hier al mee begint, dan niet extra. Er kan ook een tussenvoegsel komen.
Ik heb mijn appen opgegeten.

Slide 73 - Tekstslide

soorten werkwoorden
infinitief
Bij een infinitief gebruik je altijd een:
  • modaal hulpwerkwoord
  • te

Ik moet mijn kamer opruimen.
Ik heb geen zin om dat te doen.


Slide 74 - Tekstslide

soorten werkwoorden
infinitief of pv?

De vaders geven hun kinderen gelijk.

Als het werkwoord verandert in een andere tijd, dan is het een pv!



Slide 75 - Tekstslide

bijvoeglijke bepaling
De grote, gemene hond van mijn nichtje heeft de kat van haar stomme 


buurjongen gebeten.

Slide 76 - Tekstslide

soorten werkwoorden
infinitief of pv?

De kinderen willen geen huiswerk maken.



Slide 77 - Tekstslide

bijvoeglijke bepaling
Dit is geen zelfstandig zinsdeel, maar een deel van een ander zinsdeel!

Geeft extra informatie over een zelfstandig naamwoord in een zinsdeel.

Kan voor of achter het zelfstandig naamwoord staan. 

Slide 78 - Tekstslide

opdracht 5, 6, 7

Slide 79 - Tekstslide

Slide 80 - Tekstslide

vandaag
Nakijken opdracht 6
Nakijken opdracht 7
woordsoorten

Slide 81 - Tekstslide

Nakijken opdracht 6
Ook hebben ze volgens kenners een indrukwekkend geheugen ontwikkeld.

Slide 82 - Tekstslide

Nakijken opdracht 6
Chimpansees herkennen na jarenlange gevangenschap de gezichten

van de soortgenoten uit de wildernis. 

Slide 83 - Tekstslide

Nakijken opdracht 7a
In Mexico hebben archeologen op een bouwterrein honderden

botten van wolharige mammoeten van veertienduizend jaar oud

gevonden. 

Slide 84 - Tekstslide

Nakijken opdracht 7a
Op een bouwterrein in Mexico hebben archeologen honderden

botten van wolharige mammoeten van veertienduizend jaar oud 

gevonden.

Slide 85 - Tekstslide

Nakijken opdracht 7b
Zin 1 is niet goed, omdat de BVB voor de PV staat als een zinsdeel. Dat kan niet. 

Zin 2 is wel goed, omdat In Mexico en op een bouwterrein wel uit elkaar mogen.

Slide 86 - Tekstslide

lidwoord=
zelfst. nw.=
bijv. nw.= 
hulp ww.=
zelfst. ww.=
vz.=
bez. vnw.=
pers. vnw.=


de, het, een
mensen, dieren, dingen
zegt iets over zn (rood, aardig)
naast een zelfst. nw in een zin
geeft aan wat ond doet
in, uit, tussen, uit...
mijn, jouw, zijn
ik, mij, wij, ons

Slide 87 - Tekstslide

Slide 88 - Tekstslide

vandaag
aanwezigen
voorzetsels (van tijd)
soorten werkwoorden
nakijken 10 t/m 13



Slide 89 - Tekstslide

vandaag
aanwezigen



Slide 90 - Tekstslide

voorzetsels van tijd
Mijn ouders zijn sinds 2008 getrouwd.
Tot de vakantie moet ik werken.
Tijdens de les mag ik mijn telefoon niet gebruiken.

Slide 91 - Tekstslide

voorzetsels van tijd
Mijn ouders zijn sinds 2008 getrouwd.
Tot de vakantie moet ik werken.
Tijdens de les mag ik mijn telefoon niet gebruiken.

Slide 92 - Tekstslide

soorten werkwoorden
koppelwerkwoorden (maar dat hoeft nog niet)
hulpwerkwoorden
zelfstandig werkwoord

Slide 93 - Tekstslide

Slide 94 - Video

nakijken
opdrachten 10 t/m 13

Slide 95 - Tekstslide

voegwoorden
nevenschikkend
onderschikkend

Slide 96 - Tekstslide

hoofd- en bijzin
Een nevenschikkend voegwoord verbindt twee hoofdzinnen. Hoofdzinnen zijn zinnen die zelfstandig kunnen staan.

Ik eet graag appels en ik eet graag peren.
Ik een graag appels, maar ik lust geen aardbeien.

Slide 97 - Tekstslide

hoofd- en bijzin
Een onderschikkend voegwoord verbindt een hoofdzin met een bijzin. Bijzinnen zijn zinnen die niet zelfstandig kunnen staan.

Ik was te laat, omdat ik in de file stond.
Deze klas let goed op, zodat ze goede resultaten kunnen halen. 

Slide 98 - Tekstslide

Dus:
hoofdzin nevenschikkend voegwoord hoofdzin

hoofdzin onderschikkend voegwoord bijzin
bijzin onderschikkend voegwoord hoofdzin

Slide 99 - Tekstslide

maken

Slide 100 - Tekstslide

Slide 101 - Tekstslide

deze les
aanwezigheid
plattegrond
nakijken huiswerk van voor de vakantie
spelling

Slide 102 - Tekstslide

aanwezigheid

Slide 103 - Tekstslide

plattegrond
Het is erg onrustig...
Ik denk dat het beter kan!
Geen straf, maar een maatregel. 

Slide 104 - Tekstslide

nakijken
opdracht 14, 15, 16

Slide 105 - Tekstslide

spelling
Leerdoelen:
werkwoorden vervoegen
hoofdletters en kleine letters

Slide 106 - Tekstslide

Slide 107 - Tekstslide

vandaag
nakijken opdracht 26
hoofdletters en kleine letters
theorie blz. 48
maken: opdrachten 

Slide 108 - Tekstslide

werkblad
80% is een voldoende!

Slide 109 - Tekstslide

nakijken opdracht 26

Slide 110 - Tekstslide

opdracht 26
Braad
Verspreid
Begeleid
Meld
Beraadt
Kneed
Scheid
Bied

Slide 111 - Tekstslide

theorie hoofdletters
blz. 48

Slide 112 - Tekstslide

Slide 113 - Tekstslide

Deze les
Aanwezigheid
huiswerk van vorige week schuift op naar de volgende les
2.3 formuleren

Slide 114 - Tekstslide

aanwezigheid

Slide 115 - Tekstslide

formuleren
Wat is formuleren?

De juiste woorden op de juiste plek
Spellingregels op de juiste manier toepassen.

dus... de taal correct gebruiken.

Slide 116 - Tekstslide

verwijswoorden
Verwijzen naar iets in een tekst wat al eerder is genoemd.

Waar ze naar verwijzen is het antecedent.

Mijn buurjongen is gisteren zestien geworden. Hij heeft een scooter gekregen.

Slide 117 - Tekstslide

Hij heeft een scooter gekregen.

Slide 118 - Tekstslide

Mijn buurjongen is gisteren zestien geworden. Hij heeft een scooter gekregen.

Zorg ervoor dat je verwijswoorden alleen gebruikt als het antecedent voor de lezer duidelijk is. 

Slide 119 - Tekstslide

Het bedrijf is al sinds 1930 in dit prachtige pand gevestigd. Het is al ruim 20 jaar in buitenlands bezit.

Wat is hier het antecedent?

Slide 120 - Tekstslide

Slide 121 - Tekstslide

vandaag
aanwezigheid
opdracht 33
wederkerend voornaamwoord
taalbewustzijn

Slide 122 - Tekstslide

aanwezigheid

Slide 123 - Tekstslide

opdracht 33

Slide 124 - Tekstslide

wederkerend voornaamwoord
Een voornaamwoord dat bij sommige werkwoorden gebruikt moet worden om de zin grammaticaal in orde te krijgen. 

Ik vraag me af of dit wel klopt. 

Slide 125 - Tekstslide

wederkerend voornaamwoord
Een wederkerend voornaamwoord is een woord dat bijna altijd verwijst naar het onderwerp van een zin. Ze komen vooral voor bij wederkerige werkwoorden als: 'ergeren' . Voorbeelden van wederkerende voornaamwoorden zijn: 'me' 'mij' 'mezelf', 'u', 'zich', 'ons', 'onszelf' en 'zichzelf'.

Er zijn er maar heel weinig in het Nederlands!

Slide 126 - Tekstslide

wederkerend voornaamwoord
Niet: 

Ik stoor hem.

Wel:

Ik erger me aan hem.

Slide 127 - Tekstslide

wederkerend voornaamwoord
zich bemoeien.
zich ergeren.
zich gedragen.
zich verslapen.
zich uit de voeten maken.
zich ontfermen.
zich schamen.
zich uitsloven.

Slide 128 - Tekstslide

opdracht 35

Slide 129 - Tekstslide

taalbewustzijn

Slide 130 - Tekstslide

synoniem
synoniem: beker, mok


Slide 131 - Tekstslide