Quiz hst 8.

1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Wat is GÉÉN kenmerk van het absolutisme onder Lodewijk XIV?
A
Economische politiek van het mercantilisme
B
Bevorderen van de machtspositie van de adel
C
De hofcultuur van Versailles
D
Centralisatie van het landsbestuur

Slide 2 - Quizvraag

Het motto van de Franse revolutie is liberté, égalité en fraternité
A
juist
B
onjuist

Slide 3 - Quizvraag

Wie past er niet bij?
A
John Locke
B
Montesquieu
C
Voltaire
D
Robbespierre

Slide 4 - Quizvraag

Welk kenmerkend aspect past bij Lodewijk XIV?
A
Het streven van vorsten naar absolute macht
B
De democratische revoluties in westerse landen met als gevolg discussies over grondwetten, grondrechten en staatsburgerschap
C
Het voortbestaan van het ancien régime met pogingen om het vorstelijk bestuur op eigentijdse en verlichte wijze vorm te geven (verlicht absolutisme)
D
Wereldwijde handelscontacten, handelskapitalisme en het begin van een wereldeconomie

Slide 5 - Quizvraag

George Washington (1732-1799)
John Locke (1632-1704)
Jean-Jacques Rousseau (1712-1778)
René Descartes (1596-1650)

Slide 6 - Sleepvraag

Welk kenmerkend aspect past bij Frederik de Grote?
A
Het streven van vorsten naar absolute macht
B
De democratische revoluties in westerse landen met als gevolg discussies over grondwetten, grondrechten en staatsburgerschap
C
Het voortbestaan van het ancien régime met pogingen om het vorstelijk bestuur op eigentijdse en verlichte wijze vorm te geven (verlicht absolutisme)
D
Wereldwijde handelscontacten, handelskapitalisme en het begin van een wereldeconomie

Slide 7 - Quizvraag

Wie staat bekend om de trias politica?
A
Rousseau
B
Locke
C
Montesquieu
D
Voltaire

Slide 8 - Quizvraag

Wie zijn er onthoofd onder de guillotine?
A
Lodewijk XVI
B
Marie Antoinnette
C
Robespierre
D
Alle 3

Slide 9 - Quizvraag

Aan wie legt een absolute vorst zijn verantwoording af?

Slide 10 - Open vraag

Op welke terreinen van de samenleving werd de verlichting toegepast?
A
Alle
B
godsdienst en politiek
C
sociale verhoudingen en opvoeding
D
onderwijs en politiek

Slide 11 - Quizvraag

Montesquieu (1689-1755)
Lodewijk XVI (1754-1793)
Napoleon Bonaparte (1769-1821)
Adam Smith (1723-1790)

Slide 12 - Sleepvraag

Wanneer begon de Franse revolutie?
A
15 juli 1890
B
14 juli 1789
C
16 juli 1788
D
13 juli 1791

Slide 13 - Quizvraag

Wat werd er in Boston in de zee gegooid?
A
Wijn
B
Koffie
C
brood
D
thee

Slide 14 - Quizvraag

Hoeveel Britse koloniën gingen in opstand tegen Engeland?
A
11
B
12
C
13
D
14

Slide 15 - Quizvraag

Wanneer riepen de Britse koloniën de Amerikaanse onafhankelijkheid uit?
A
4 juli 1775
B
4 juli 1776
C
6 juli 1774
D
6 juli 1777

Slide 16 - Quizvraag

Het hebben van sociaal contract is onderdeel van verlicht absolutisme
A
juist
B
onjuist

Slide 17 - Quizvraag

Wanneer werd de slavernij in Nederland afgeschaft?
A
1 juli 1860
B
1 juli 1861
C
1 juli 1862
D
1 juli 1863

Slide 18 - Quizvraag

Had elke Britse kolonie een committee of correspondence als verzet?
A
ja
B
nee

Slide 19 - Quizvraag

Wanneer greep Napoleon Bonaparte de macht?
A
1792
B
1804
C
1802
D
1799

Slide 20 - Quizvraag

Wie was geen verlichte absolute vorst?
A
Catherina de Grote
B
Josef II
C
Lodewijk XVI
D
Frederik de Grote

Slide 21 - Quizvraag

maak het kenmerkend aspect af: Uitbouw van Europese overheersing met name in de vorm van plantagekoloniën en de daarmee verbonden trans-Atlantische slavenhandel en de opkomst van het ...

Slide 22 - Open vraag

Napoleon Bonaparte kroonde zichzelf tot keizer
A
juist
B
onjuist

Slide 23 - Quizvraag

Welk KA hoort niet in tijdvak 7?
A
Rationeel optimisme en een 'verlicht denken' dat werd toegepast op alle terreinen van de samenleving: godsdienst, politiek, economie en sociale verhoudingen
B
het streven van vorsten naar absolute macht
C
De democratische revoluties in westerse landen met als gevolg discussies over grondwetten, grondrechten en staatsburgerschap
D
Uitbouw van de Europese overheersing met name in de vorm van plantagekoloniën en de daarmee verbonden trans-Atlantische slavenhandel en de opkomst van het abolitionisme

Slide 24 - Quizvraag

welk woord hoort er niet bij?
A
verlicht absolutisme
B
droit divin
C
ancien régime
D
scheiding der machten

Slide 25 - Quizvraag

Maak het KA af:
De democratische revoluties in Westerse landen met als gevolg discussies over grondwetten, grondrechten en ...
A
publieke opinie
B
natuurrecht
C
staatsburgerschap
D
standensamenleving

Slide 26 - Quizvraag