Grammatica zinsdelen

Grammatica zinsdelen
- persoonsvorm
- onderwerp
- gezegde
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Grammatica zinsdelen
- persoonsvorm
- onderwerp
- gezegde

Slide 1 - Tekstslide

Basis zinsontleding
Als je een zin gaat ontleden is het belangrijk om de zin te begrijpen.
Wat gebeurt er in de zin?
Wie of wat speelt de hoofdrol?
Welke woorden horen bij elkaar?
De jongens hebben afgelopen zaterdag gevoetbald op het voetbalveld.

Slide 2 - Tekstslide

Zinsontleding
De jongens hebben afgelopen zaterdag gevoetbald op het voetbalveld.
Wat gebeurt er? 
Over wie gaat het?
Wanneer?
Waar?
ZINSDELEN
De jongens / hebben / afgelopen zaterdag / gevoetbald / op het voetbalveld.

Slide 3 - Tekstslide

Persoonsvorm
  • Is een werkwoord (iets wat je doet)
  • Verander de tijd in de zin (tegenwoordige tijd – verleden tijd) en persoonsvorm verandert.
  • Verander het onderwerp in enkelvoud/meervoud en persoonsvorm verandert mee.

    VERANDER DE ZIN NIET IN EEN VRAAGZIN


    Dylan overlegt met docenten - Dylan overlegde met docenten 
    Sanne is naar Amsterdam geweest - Sanne was naar Amsterdam geweest


Slide 4 - Tekstslide

Wat is de persoonsvorm in de volgende zin:
Mischa leest het rapport
A
Mischa
B
leest
C
het rapport
D
leest het rapport

Slide 5 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm in de volgende zin:
Karim levert zijn werkstuk op tijd in
A
Karim
B
zijn werkstuk
C
levert
D
op tijd in

Slide 6 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm in de volgende zin:
Oxana en Lisanne hebben het werkstuk gemaakt.
A
hebben
B
het werkstuk
C
gemaakt
D
hebben het werkstuk

Slide 7 - Quizvraag

Gezegde
Alle werkwoorden in de zin vormen samen het gezegde
(dus ook de persoonsvorm!)
Ook te en aan het horen bij het gezegde, maar alleen als ze voor het werkwoord staan.

Karim levert zijn werkstuk op tijd in (inleveren)
Mark is het magazijn aan het schoonmaken

Slide 8 - Tekstslide

Wat is het gezegde in deze zin?
Ivo zit de facturen in te voeren
A
Zit
B
Zit voeren
C
Zit te voeren
D
Zit in te voeren

Slide 9 - Quizvraag

Wat is het gezegde in deze zin?
Ik neem altijd de trein om half vijf naar huis.
A
neem
B
neem de trein
C
neem naar huis
D
neem altijd

Slide 10 - Quizvraag

Wat is het gezegde in deze zin?
Begrotingen maken vind ik lastig
A
maken
B
vind
C
maken vind

Slide 11 - Quizvraag

Wat is het gezegde in deze zin?
Ik ga het pakketje morgen verzenden.
A
ga
B
ga verzenden
C
ga morgen verzenden
D
ga het pakketje

Slide 12 - Quizvraag

Sleep hier alle werkwoorden naar toe
Lopen
Vind
Jullie
Doen
Boete
Boos
Opvallen
Auto
Afronding
Afronden

Slide 13 - Sleepvraag

Onderwerp
Het onderwerp in de zin vind je door te vragen:
wie/wat + gezegde?




Zahra is aangenomen - wie is aangenomen?
De economie trekt weer aan - wat trekt weer aan?

Slide 14 - Tekstslide

Wat is het onderwerp in de volgende zin?
Ik ga het pakketje morgen verzenden
A
Ga
B
Ga verzenden
C
Ik
D
Het pakketje

Slide 15 - Quizvraag

Wat is het onderwerp in de volgende zin?
Ivo zit de facturen in te voeren
A
Ivo
B
zit
C
de facturen
D
zit in te voeren

Slide 16 - Quizvraag

Wat is het onderwerp in deze zin?
Ik neem altijd de trein om half vijf naar huis.
A
de trein
B
half vijf
C
naar huis
D
Ik

Slide 17 - Quizvraag

Wat is het onderwerp in deze zin?
Begrotingen maken vind ik lastig
A
Begrotingen
B
ik
C
vind
D
lastig

Slide 18 - Quizvraag

Wat is het onderwerp in de volgende zin:
Oxana en Lisanne hebben het werkstuk gemaakt.
A
Oxana
B
Lisanne
C
Oxana en Lisanne
D
het werkstuk

Slide 19 - Quizvraag

Gisteren ben ik lang opgebleven.
Onderwerp
Persoonsvorm
Gezegde
Ik
Ben
Ben opgebleven

Slide 20 - Sleepvraag

Het fietsje fietst ontzettend fijn!
Onderwerp
Persoonsvorm
Gezegde
Fietst
Het fietsje
Fietst

Slide 21 - Sleepvraag

De jurk heb ik maar thuisgelaten.
Onderwerp
Persoonsvorm
Gezegde
heb thuisgelaten
heb
De jurk

Slide 22 - Sleepvraag

Welke vraag stel je om het onderwerp in de zin te vinden?

Slide 23 - Open vraag

Wat is de persoonsvorm in deze zin?
Alle docenten hebben morgen een studiedag in de aula.
A
hebben
B
morgen
C
alle docenten
D
hebben in de aula

Slide 24 - Quizvraag

Wat is het gezegde in deze zin?
Alle docenten hebben morgen een studiedag in de aula.
A
hebben
B
morgen
C
alle docenten
D
hebben in de aula

Slide 25 - Quizvraag

Wat is het onderwerp in deze zin?
Alle docenten hebben morgen een studiedag in de aula.
A
hebben
B
morgen
C
alle docenten
D
hebben in de aula

Slide 26 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm in deze zin?
Waarom bel jij mij nooit eens terug?
A
bel
B
jij
C
mij
D
bel terug

Slide 27 - Quizvraag

Wat is het gezegde in deze zin?
Waarom bel jij mij nooit eens terug?
A
bel
B
jij
C
mij
D
bel terug

Slide 28 - Quizvraag

Wat is het onderwerp in deze zin?
Waarom bel jij mij nooit eens terug?
A
bel
B
jij
C
mij
D
bel terug

Slide 29 - Quizvraag

Tot nu toe
  •  Verdeel de zin in zinsdelen.
  • Zoek de persoonsvorm --> verander de tijd of verander het onderwerp.
  • Zoek het gezegde --> alle werkwoorden in de zin, dus ook de persoonsvorm.
  • Zoek het onderwerp --> wie/wat + gezegde?

Slide 30 - Tekstslide

Aan de slag
Maken paragraaf 2.1 persoonsvorm, gezegde en onderwerp
Opdracht 1 t/m 6
Bladzijde 163, 164 en 165

Slide 31 - Tekstslide