Herhaling GT Pasen

Herhaling GT Pasen
1 / 50
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsSecundair onderwijs

In deze les zitten 50 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Herhaling GT Pasen

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke vorm van het werkwoord is onderstreept
in onderstaande zin?
"Maak de quiz", zei de leerkracht.
A
persoonsvorm
B
imperatief
C
voltooid deelwoord
D
infinitief

Slide 2 - Quizvraag

= gebiedt of verbiedt iets aan iemand
= schrijf je zoals de eerste persoon enkelvoud in de tegenwoordige tijd (ik-vorm).

Trucjes:
- Heeft je zin geen onderwerp? Dan is er waarschijnlijk een imperatief.
- Een imperatief staat altijd als eerste woord van de zin.
Kan een persoonsvorm enkel in de tegenwoordige tijd staan?
A
Ja
B
Nee

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

"Ik heb al 25 keer gebeld."

gebeld = ?
A
persoonsvorm
B
voltooid deelwoord
C
infinitief
D
imperatief

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

"Johnny gelooft zijn oren niet."

gelooft = ...
A
Infinitief
B
voltooid deelwoord
C
Persoonsvorm
D
imperatief

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe vind je de persoonsvorm?
A
gokken
B
vooraan in ja/nee-vraag
C
achteraan in ja/nee-vraag
D
Over wie of wat gaat de zin?

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

'Alle kinderen vinden de persoonsvorm in deze zin.'
De persoonsvorm is:
A
alle kinderen
B
vinden
C
de persoonsvorm
D
in deze zin

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De persoonsvorm is altijd een werkwoord.
A
waar
B
niet waar

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

PERSOONSVORM ?

De leerkracht leest een boek.
A
boek
B
een
C
leest
D
de leerkracht

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Persoonsvorm:
'Melissa ging aan de keukentafel zitten.'
A
Melissa
B
ging
C
de keukentafel
D
zitten

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Even herhalen: welke vormen van het werkwoord bestaan er?

Slide 11 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Waar staat het voltooid deelwoord in een zin?
A
vooraan in de zin
B
achteraan in de zin

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vervoeg het werkwoord: Hij heeft zijn haar _________ (kammen).
A
gekamt
B
gekamd

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het voltooid deelwoord van

BETALEN?
A
betaalt
B
betaald

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vervoeg het werkwoord: Helaas is hij _________ (buizen).
A
gebuist
B
gebuisd

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vervoeg het werkwoord: Hij heeft goed en lang _________ (leven).
A
geleeft
B
geleefd

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het voltooid deelwoord van

RUILEN?
A
geruilen
B
geruild
C
geruilt

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Kies het juiste voltooid deelwoord.
A
De inbreker heeft het raam kapot geslaan.
B
De inbreker heeft het raam kapot geslagen.

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk voltooid deelwoord is correct geschreven?

A
gedoneert
B
aangebied
C
toestoken
D
aangereikt

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke werkwoordstijd herken je in deze zin?
'Jaap ter Haar was een Nederlands historicus en schrijver.'
A
voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
B
onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
C
voltooid verleden tijd (vvt)
D
onvoltooid verleden tijd (ovt)

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke werkwoordstijd herken je in deze zin?
'Men had hem afgekeurd voor de militaire dienst.'
A
voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
B
onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
C
voltooid verleden tijd (vvt)
D
onvoltooid verleden tijd (ovt)

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke werkwoordstijd herken je in deze zin?
'Hij ging voor de wereldomroep werken.'
A
voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
B
onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
C
voltooid verleden tijd (vvt)
D
onvoltooid verleden tijd (ovt)

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke werkwoordstijd herken je in deze zin?
'Hij heeft verschillende prijzen gewonnen.'
A
voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
B
onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
C
voltooid verleden tijd (vvt)
D
onvoltooid verleden tijd (ovt)

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke werkwoordstijd herken je in deze zin?
'Veel van zijn boeken zijn nog steeds populair.'
A
voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
B
onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
C
voltooid verleden tijd (vvt)
D
onvoltooid verleden tijd (ovt)

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In welke tijd staat deze zin?
Ik zal gevoetbald hebben.
A
Onvoltooid verleden tijd
B
Onvoltooid toekomende tijd
C
Voltooid verleden tijd
D
Voltooid toekomende tijd

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Wat weet je nog over het NWG en het WWG?

Slide 26 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Het naamwoordelijk gezegde (nwg) komt voor bij een...
A
koppelwerkwoord als hoofdwerkwoord
B
zelfstandig werkwoord als hoofdwerkwoord

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hij heeft jullie toetsen verbeterd.

Welk gezegde heeft deze zin?
A
NWG
B
WWG

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

We hebben gisteren naar een erg leuke film gekeken.
Welk gezegde heeft deze zin?
A
NWG
B
WWG

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Blijf nu toch eens kalm!

Welk gezegde heeft deze zin?
A
NWG
B
WWG

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke vraag stel je om het lijdend voorwerp te vinden?

Slide 31 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het lijdend voorwerp? De bewaker stompte de bankovervaller op zijn neus.
A
de bewaker
B
stompte
C
de bankovervaller
D
op zijn neus

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?
We hebben de strijd nog niet verloren.
A
We
B
hebben
C
de strijd
D
verloren.

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het lijdend voorwerp?
Noa bakt een appelcake om aan de klas uit te delen.
A
aan de klas
B
een appelcake
C
bakt
D
uit te delen

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het lijdend voorwerp?
Lyam ziet zijn vrienden op de speelplaats.
A
ziet
B
zijn vrienden
C
op de speelplaats
D
Lyam

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het lijdend voorwerp?
De verdwaalde toerist vroeg de weg aan de politie.
A
de verdwaalde toerist
B
de politie
C
vroeg
D
de weg

Slide 36 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk van onderstaande werkwoorden kunnen geen lijdend voorwerp hebben?
A
Bakken
B
Blaffen
C
Koken
D
Zingen

Slide 37 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk van onderstaande werkwoorden kunnen geen lijdend voorwerp hebben?
A
Bezitten
B
Beklimmen
C
Staan
D
Geven

Slide 38 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Schrijf zelf een zin met een LV. Zet het LV in drukletters. Wees creatief!

Slide 39 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke vraag stel je om het meewerkend voorwerp te vinden?

Slide 40 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het meewerkend voorwerp?
De directeur gaf haar een mooi cadeau.
A
gaf
B
haar
C
gaf een mooi cadeau
D
geen MV

Slide 41 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het meewerkend voorwerp?
Pas de volgende ochtend werden ze wakker.
A
Pas de volgende ochtend
B
werden wakker
C
ze
D
geen MV

Slide 42 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het meewerkend voorwerp?
De leerkracht wiskunde moet ons nog extra oefeningen bezorgen.
A
De leerkracht wiskunde
B
nog extra oefeningen
C
ons
D
geen MV

Slide 43 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het meewerkend voorwerp?
Mijn grootvader heeft zijn kleinkinderen niets nagelaten.
A
Mijn grootvader
B
zijn kleinkinderen
C
niets nagelaten
D
geen MV

Slide 44 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het meewerkend voorwerp?
De ober heeft mij een glas cola ingeschonken.
A
De ober
B
mij
C
een glas cola
D
geen MV

Slide 45 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het meewerkend voorwerp?

Luiz vroeg aan de leerkracht hoe laat het was.
A
aan de leerkracht
B
hoe laat het was
C
hoe laat
D
Luiz

Slide 46 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het meewerkend voorwerp in de volgende zin?
Mama geeft het cadeautje aan papa.
A
mama
B
papa
C
aan papa
D
het cadeautje

Slide 47 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Schrijf zelf een zin met een MV. Zet het MV in drukletters. Wees creatief!

Slide 48 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Leopold I is een rare man.
A
Feit
B
Mening

Slide 49 - Quizvraag

p. 10-11 oefening 2: wie kan de zin geschreven hebben en waarom hij zoiets zou schrijven? 
Sociale media zijn zo ontworpen dat ze verslavend kunnen zijn.
A
feit
B
mening

Slide 50 - Quizvraag

Elke keer je een app opent, krijg je iets nieuws te zien. Die beloning zorgt ervoor dat je blijft terugkomen, waardoor het een gewoonte wordt om je sociale media te openen zonder reden.
Door het eindeloos scrollen zit je bovendien vaak langer op sociale media dan je op voorhand wilde.
Hierdoor krijg je misschien het gevoel dat je niet meer zonder kan: je bent afhankelijk geworden van sociale media. Dit betekent nog niet dat je verslaafd bent! Er is pas sprake van een verslaving wanneer je belangrijke dingen verwaarloost om online te kunnen zijn, zoals je vrienden, schoolwerk en hobby’s.