Welke begrippen of woorden over het weer gebruikt de weerman?
Slide 7 - Tekstslide
Slide 8 - Video
Begrippen of woorden over het weer
Slide 9 - Woordweb
Hoe ontstaat het weer?
Het weer is de toestand van de dampkring op een bepaald moment en op een bepaalde plaats. De zon heeft hier een grote invloed op!
Het weer is dus plaatselijk en tijdelijk.
Slide 10 - Tekstslide
De vier weer elementen
temperatuur
hoeveelheid wind
neerslag
bewolking
Slide 11 - Tekstslide
Wat heeft de grootste invloed op het weer?
A
Bewolking
B
Zon
C
Wind
D
Neerslag
Slide 12 - Quizvraag
Temperatuur
De temperatuur geeft aan hoe warm of koud het is.
De zonnestralen bereiken de evenaar eerder. Ze zijn dan nog warm en krachtig.
Slide 13 - Tekstslide
Oceaan en windrichting
Relief (bergen)
Slide 14 - Tekstslide
Op welke plek is de temperatuur gemiddeld het hoogst?
A
Europa
B
Bij de zuidpool
C
Bij de evenaar
D
Spanje
Slide 15 - Quizvraag
Je gaat in de zomer naar het strand. De wind komt vanaf de zee. Het windje geeft nu:
A
Verkoeling
B
Extra warmte
Slide 16 - Quizvraag
Wind
Wind is lucht die zich verplaatst.
Je kunt de wind niet zien maar wel voelen.
Slide 17 - Tekstslide
www.windy.com
Slide 18 - Link
Neerslag
Neerslag is water dat in verschillende vormen uit de dampkring valt.
De meeste neerslag valt in de vorm van regen, sneeuw of hagel.
Slide 19 - Tekstslide
Slide 20 - Tekstslide
Welke vorm van neerslag komt er het vaakst in Nederland voor?
A
Regen
B
Sneeuw
C
Hagel
D
Mist
Slide 21 - Quizvraag
Bewolking
Een wolk bestaat uit een heleboel waterdruppeltjes bij elkaar in de dampkring. De waterdruppeltjes samen vormen een wolk. Wolken veranderen steeds van vorm en bewegen door wind.
Slide 22 - Tekstslide
Met welk weerelement start de waterkringloop?
A
Wind
B
Bewolking
C
Neerslag
D
Temperatuur (zon)
Slide 23 - Quizvraag
Begrippen van deze les
Weerelement
Het weer
Neerslag
Temperatuur
Wind
Windrichting
Windkracht of windsnelheid
Bewolking
Klimaat
Slide 24 - Tekstslide
Wat ga je doen?
Allen: uitleg van de opdracht.
Rood: Je gaat aan de slag met de opdracht.
Wit: 1. Verdieping van de Lessonup.
2. Daarna aan de slag met de opdracht.
Slide 25 - Tekstslide
De verwerkingsopdracht
Wat: je maakt een verwerkingsopdracht die past bij jouw leervoorkeur.
Hoe: In twee of drietallen met dezelfde leervoorkeur. De groepjes zijn door de docent gemaakt!
Hulp: je buurman/vrouw – vinger opsteken
Tijd: 1 minuut om klaar te zitten en 30 minuten om te werken.
Klaar: rood en wit ga aan de slag met de opdrachten in de learningportal -> week 19
Uitkomst: je hebt de weerelementen en belangrijke begrippen beschreven op een poster of mindmap of kahoot.