V2 Studyflow: G3.1 (bijwoorden, voegwoorden)

les dinsdag 20 september
klas A2a
 
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

les dinsdag 20 september
klas A2a
 

Slide 1 - Tekstslide

Wat doen we deze les?

1.

paar oefenzinnen (hww, zww en kww), beheerst iedereen deze stof?
2. 
Nieuwe theorie G3.1 (grammatica woordsoorten)
3
bekijken voortgang in LessonUp. Sommige leerlingen niet of nauwelijks aan gewerkt? 
4
Afmaken G3.1 Studyflow 

Slide 2 - Tekstslide


Toen we aankwamen, bleek de kamer leeg.
Welke soorten werkwoorden staan in deze zin?
A
aankwamen =hww bleek = kww
B
aankwamen = zww bleek =hww
C
aankwamen = zww bleek = kww
D
aankwamen = hww bleek = zww

Slide 3 - Quizvraag


Het ingevulde formulier schijnt fout te zijn.
Welke soorten werkwoorden staan in deze zin?
A
schijnt = hww te zijn = zww
B
schijnt = hww te zijn = kww
C
schijnt = kww te zijn = zww
D
schijnt = kww te zijn = kww

Slide 4 - Quizvraag


Lisa is schilder en ze schildert de mooiste kunstwerken.
Welke soort werkwoorden zie je in deze samengestelde zin?
A
is = hww schildert =zww
B
is = zww schildert = zww
C
is = kww schildert = hww
D
is = kww schildert = zww

Slide 5 - Quizvraag

Woordsoort: bijwoorden

Slide 6 - Tekstslide

  • bijvoeglijk naamwoord : zegt iets van een zelfstandig naamwoord en staat meestal voor het zn, soms ook erachter.

    een aardige leerling - De leerling is aardig.

  • bijwoord: zegt vaak iets over een bijvoeglijk naamwoorden, werkwoorden en andere bijwoorden.

Slide 7 - Tekstslide

Dat is een heel aardige leerling.  
heel zegt iets over bn aardige.

Zij zingt prachtig  
prachtig zegt iets over het werkwoord zingen.

Hij loopt erg hard
erg zegt iets van bijwoord hard 
(hard zegt iets over het werkwoord lopen)

Slide 8 - Tekstslide

bijvoeglijk naamwoord
bijwoord
Het is heel koud.
Mijn hond is lief.
De grappige man lacht vaak.
Het katje mauwt zacht.
Zij is erg gemeen.
Zij maken fantastische muziek.

Slide 9 - Sleepvraag

  • Bijwoorden van graad:
      zeggen iets over de mate waarin iets gebeurt.
      

  
  • Bijwoorden van plaats:
     verwijzen naar een richting of plaats.
    
 daar, opzij, hier, elders, ginds, waarheen
zeer, behoorlijk, hartstikke, erg, nogal, heel, enigszins

Slide 10 - Tekstslide

  • Bijwoorden van tijd:
    verwijzen naar een bepaalde tijd
     

     
  •  Aanwijzende bijwoorden:
      wijzen in een bepaalde richting.
 



hier, daar, nu, ginder
  vandaag, gisteren, morgen, nu, dan, binnenkort, onlangs

Slide 11 - Tekstslide

  • Onbepaalde bijwoorden:
     verwijzen naar iets dat nog 'onbepaald' is.



  •  Vragende bijwoorden:
       staan aan het begin van een vraagzin.


nergens, ergens, nooit, ooit, misschien, altijd
waar, wanneer, hoe 

Slide 12 - Tekstslide

Woordsoort: voegwoorden

Slide 13 - Tekstslide

Wat is een samengestelde zin?

Slide 14 - Woordweb


De volgende samengestelde zin bestaat uit een:
Ik moet nablijven, omdat ik mijn leesboek ben vergeten.

A
hoofdzin + hoofdzin
B
hoofdzin + bijzin
C
bijzin + bijzin
D
bijzin + hoofdzin

Slide 15 - Quizvraag


De volgende samengestelde zin bestaat uit een:
Zij wil best koken, maar ze wil niet afwassen.


A
hoofdzin + hoofdzin
B
hoofdzin + bijzin
C
bijzin + bijzin
D
bijzin + hoofdzin

Slide 16 - Quizvraag

  • Voegwoorden (vw) 
      geven het verband tussen twee zinnen aan. Ze 'voegen' twee zinnen aan
      elkaar en vertellen wat ze met elkaar te maken hebben.




Ik moet naar de slager en ik ga ook nog even langs de bakker.
Voegwoord en plakt: 'Ik moet naar de slager' en 'ik ga ook nog even langs de bakker' aan elkaar. En geeft hier een opsomming aan. 
Ik zou liever thuisblijven, want ik ben heel moe.
Het voegwoord want voegt de zin 'Ik zou liever thuisblijven' samen met de zin 'ik ben moe'. Want geeft een reden aan.

Slide 17 - Tekstslide

  • Voegwoorden van tijd:
      geven de volgorde van gebeurtenissen aan.



  • Voegwoorden van reden, oorzaak en gevolg:
      geven een reden, oorzaak of gevolg.
 




Ik blijf thuis, omdat ik ziek ben.

 

voordat, nadat, terwijl, zolang, totdat
omdat, daardoor, doordat, want

Slide 18 - Tekstslide

  • Voegwoorden van voorwaarde:
     beschrijven dat de ene zin een voorwaarde voor de andere
      zin is. 


 
       Ik beloof dat je een ijsje krijgt, als je nu de afwas doet.



 




 

als, indien, mits, wanneer, tenzij

Slide 19 - Tekstslide

  • Voegwoorden van toegeving:
      door deze woorden wordt dat wat in de ene zin gezegd
      wordt, afgezwakt in de andere zin.


     Hij was een saaie docent, hoewel ik zijn oorlogsverhalen
     wel spannend vond.

  • Tegenstellende voegwoorden:
     geven een tegenstelling tussen twee zinnen aan.

      Ik voel me niet lekker, maar ik ga vanavond toch sporten.
 


 

 

hoewel, ofschoon

Slide 20 - Tekstslide

onderschikkende en nevenschikkende voegwoorden

Slide 21 - Tekstslide

  • Onderschikkende en nevenschikkende voegwoorden

    Nevenschikkende voegwoorden: (naast elkaar-gelijk)
    verbinden twee hoofdzinnen, twee zinsdelen of twee
    woorden. 

   De meest voorkomende nevenschikkende voegwoorden zijn: 
  

en, maar, want, of.

Slide 22 - Tekstslide

  •  Onderschikkende voegwoorden:
      verbinden een hoofdzin en een bijzin. 

     De meest voorkomende onderschikkende voegwoorden
     zijn:  



    Ik kan stofzuigen, terwijl jij lekker op de bank ligt.  

omdat, als, terwijl, doordat, hoewel, wanneer, alsof.

Slide 23 - Tekstslide

  • Maak  G3.1 af. 
  • Leer de theorie van de soorten werkwoorden, bijvoeglijk naamwoorden, bijwoorden en voegwoorden.
  • Volgende les krijg je feedback over de beheersing van de soorten werkwoorden.


Slide 24 - Tekstslide