M4 2022 Proeftoets H7-8

Proeftoets H 7 en 8
Economie M4 P7
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Proeftoets H 7 en 8
Economie M4 P7

Slide 1 - Tekstslide

Van ''vrij verkeer'' is sprake in...
A
Azië
B
de EU
C
de wereld

Slide 2 - Quizvraag

1. Wat hoort bij vrijhandel?
A
Contingentering
B
Exportsubsidie
C
Importheffing
D
Geen belemmeringen

Slide 3 - Quizvraag

2. Wat gebeurt er met de prijs van een product als de producent exportsubsidie krijgt?
A
Wordt hoger.
B
Wordt lager.

Slide 4 - Quizvraag

3. Wat is een ruilvoet?
A
ziekte aan 1 van je voeten
B
verhouding tussen de prijs van export-en import producten
C
manier van handel drijven met andere landen
D
buffervoorraad

Slide 5 - Quizvraag

4. Buffervoorraden en grondstoffenovereenkomsten zorgen voor
A
meer inkomen in een arm land
B
minder inkomen in een arm land
C
onstabiele grondstofprijzen
D
stabiele grondstofprijzen

Slide 6 - Quizvraag

5. Een vicieuze cirkel is
A
oorzaak en gevolg versterken elkaar
B
een rondje
C
een vierkantje
D
een piramide

Slide 7 - Quizvraag

6. Gebonden hulp is hulp waarbij voorwaarden aan die hulp gesteld worden.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 8 - Quizvraag

7. Wat is gebonden hulp
A
hulp waar je nooit meer vanaf komt
B
hulp waar je niets aan hebt
C
hulp waar je niets voor hoeft te doen
D
hulp biedend land stelt voorwaarden aan de hulp

Slide 9 - Quizvraag

8. Nederland heeft een ... op de betalingsbalans
A
Overschot
B
Tekort

Slide 10 - Quizvraag

9. De betalingsbalans is:
A
Een overzicht, zoals een begroting
B
Een overzicht van betalingen aan het buiteland
C
Een overzicht van betalingen en ontvangsten met een land (met hun inwoners) in een jaar
D
De resultatenrekening van een land

Slide 11 - Quizvraag

10. Wat is waar over de betalingsbalans?
A
Als de uitvoerwaarde groter is dan de invoer, heeft NL een overschot
B
Als de uitvoer groter is dan de invoer dan heeft NL een tekort

Slide 12 - Quizvraag

11. 1. Vrij verkeer van goederen en diensten
2. Vrij verkeer van personen
3. Vrij verkeer van kapitaal


A
de Europese Monetaire Unie
B
de interne markt van de EU
C
de betalingsbalans van de EU
D
de Europese Centrale Bank

Slide 13 - Quizvraag

12. Onder welk vrij verkeer valt het plaatje hiernaast?
A
Vrij verkeer van goederen
B
Vrij verkeer van diensten
C
Vrij verkeer van personen
D
Vrij verkeer van kapitaal

Slide 14 - Quizvraag

13. Wat is vrij verkeer van diensten?
A
Iedere EU-burger mag in alle EU-landen werken
B
EU-burgers mogen in alle landen een rekening openen
C
Consumenten mogen in alle EU-landen producten kopen
D
EU-burgers mogen wonen en reizen in alle EU-landen

Slide 15 - Quizvraag

14. Wat is geen taak van de ECB?
A
Geld uitlenen aan de eurolanden
B
omwisselen van vreemde valuta
C
eurobankbiljetten in omloop brengen
D
de inflatie bewaken

Slide 16 - Quizvraag

15. Wat is de hoofddoelstelling van de ECB?
A
Een soepel en betrouwbaar betalingsverkeer
B
Veilig houden van spaartegoeden
C
Een hoge koers van de euro
D
Stabiele prijzen (net geen 2% inflatie)

Slide 17 - Quizvraag

16. De ECB streeft naar stabiele prijzen in de EU. Wat is een andere taak van de ECB in Europa?
A
Bij de ECB kan je binnen Europa geld pinnen.
B
Bij de ECB kunnen producenten geld lenen.
C
De ECB regelt de uitgifte van bankbiljetten.
D
De ECB zorgt voor kredietverlening aan consumenten.

Slide 18 - Quizvraag

17. de exportquote is:
A
De uitvoerwaarde
B
de uitvoerwaarde als % van net nationaal inkomen
C
de invoerwaarde
D
Geld wat binnenkomt

Slide 19 - Quizvraag

18. Hoe bereken je de exportquote?
A
importwaarde: nationaal inkomen
B
exportwaarde: nationaal inkomen
C
wederuitvoer: nationaal inkomen
D
Omzet-inkoopwaarde

Slide 20 - Quizvraag

19. Welk land hoort niet bij de Eurozone?
A
Duitsland
B
Griekeland
C
Denemarken
D
België

Slide 21 - Quizvraag

20.In de eurozone is de afspraak
A
inflatie onder de 2% te houden.
B
de inflatie boven de 2% te houden.
C
Het begrotingstekort onder de 10% te houden.
D
De staatsschuld mag 90% zijn van het nationale inkomen.

Slide 22 - Quizvraag

21. Geef 4 redenen waarom Duitsland super belangrijk is voor ons als handelsland met een open economie.

Slide 23 - Open vraag