2023 theorievragen H7+8

Oefening H 7 en 8
Economie 
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Oefening H 7 en 8
Economie 

Slide 1 - Tekstslide

Van ''vrij verkeer'' is sprake in...
A
Azië
B
de EU
C
de wereld

Slide 2 - Quizvraag

1. Wat hoort bij vrijhandel?
A
Contingentering
B
Exportsubsidie
C
Importheffing
D
Geen belemmeringen

Slide 3 - Quizvraag

2. Wat gebeurt er met de prijs van een product als de producent exportsubsidie krijgt?
A
Wordt hoger.
B
Wordt lager.

Slide 4 - Quizvraag

3. Wat is een ruilvoet?
A
ziekte aan 1 van je voeten
B
verhouding tussen de prijs van export-en import producten
C
manier van handel drijven met andere landen
D
buffervoorraad

Slide 5 - Quizvraag

4. Buffervoorraden en grondstoffenovereenkomsten zorgen voor
A
meer inkomen in een arm land
B
minder inkomen in een arm land
C
onstabiele grondstofprijzen
D
stabiele grondstofprijzen

Slide 6 - Quizvraag

Protectie maatregelen
Importbeperkende 
maatregelenen

Exportbevorderende 
maatregel
Contigentering
exportsubsidie
invoerrechten
Importquota

Slide 7 - Sleepvraag

5. Een vicieuze cirkel is
A
oorzaak en gevolg versterken elkaar
B
een rondje
C
een vierkantje
D
een piramide

Slide 8 - Quizvraag

6. Gebonden hulp is hulp waarbij voorwaarden aan die hulp gesteld worden.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 9 - Quizvraag

7. Wat is gebonden hulp
A
hulp waar je nooit meer vanaf komt
B
hulp waar je niets aan hebt
C
hulp waar je niets voor hoeft te doen
D
hulp biedend land stelt voorwaarden aan de hulp

Slide 10 - Quizvraag

8. Nederland heeft een ... op de betalingsbalans
A
Overschot
B
Tekort

Slide 11 - Quizvraag

Maak de vicieuze cirkel van armoede kloppend.
Slecht eten
Geen geld
Ziektes

Slide 12 - Sleepvraag

9. De betalingsbalans is:
A
Een overzicht, zoals een begroting
B
Een overzicht van betalingen aan het buiteland
C
Een overzicht van betalingen en ontvangsten met een land (met hun inwoners) in een jaar
D
De resultatenrekening van een land

Slide 13 - Quizvraag

10. Wat is waar over de betalingsbalans?
A
Als de uitvoerwaarde groter is dan de invoer, heeft NL een overschot
B
Als de uitvoer groter is dan de invoer dan heeft NL een tekort

Slide 14 - Quizvraag

11. 1. Vrij verkeer van goederen en diensten
2. Vrij verkeer van personen
3. Vrij verkeer van kapitaal


A
de Europese Monetaire Unie
B
de interne markt van de EU
C
de betalingsbalans van de EU
D
de Europese Centrale Bank

Slide 15 - Quizvraag

12. Onder welk vrij verkeer valt het plaatje hiernaast?
A
Vrij verkeer van goederen
B
Vrij verkeer van diensten
C
Vrij verkeer van personen
D
Vrij verkeer van kapitaal

Slide 16 - Quizvraag

kleine lening die wordt verstrekt aan kleinde ondernemers in ontwikkelingslanden
Streeft er naar de vrijhandel op de wereld te bevorderen
Gericht op het weg nemen van de oorzaken van armoede
Rechtstreekse hulp van het land aan het andere land
Er zijn voorwaarden voor de gegeven hulp
Het ontwikkelingsland is vrij om te bepalen wat ze met het geld doen
microkrediet
WTO
structurele hulp
bilaterale hulp
gebonden hulp
ongebonden hulp

Slide 17 - Sleepvraag

13. Wat is vrij verkeer van diensten?
A
Iedere EU-burger mag in alle EU-landen werken
B
EU-burgers mogen in alle landen een rekening openen
C
Consumenten mogen in alle EU-landen producten kopen
D
EU-burgers mogen wonen en reizen in alle EU-landen

Slide 18 - Quizvraag

14. Wat is geen taak van de ECB?
A
Geld uitlenen aan de eurolanden
B
omwisselen van vreemde valuta
C
eurobankbiljetten in omloop brengen
D
de inflatie bewaken

Slide 19 - Quizvraag

15. Wat is de hoofddoelstelling van de ECB?
A
Een soepel en betrouwbaar betalingsverkeer
B
Veilig houden van spaartegoeden
C
Een hoge koers van de euro
D
Stabiele prijzen (net geen 2% inflatie)

Slide 20 - Quizvraag

16. De ECB streeft naar stabiele prijzen in de EU. Wat is een andere taak van de ECB in Europa?
A
Bij de ECB kan je binnen Europa geld pinnen.
B
Bij de ECB kunnen producenten geld lenen.
C
De ECB regelt de uitgifte van bankbiljetten.
D
De ECB zorgt voor kredietverlening aan consumenten.

Slide 21 - Quizvraag

De wisselkoers was € 1 = $ 2, nu is de wisselkoers € 1 = $ 1. Daardoor kan de EU nu .... importeren.
A
Meer
B
Minder

Slide 22 - Quizvraag

Als de wisselkoers van de € stijgt,
dan ...
A
wordt de € duurder
B
wordt de € goedkoper

Slide 23 - Quizvraag

17. de exportquote is:
A
De uitvoerwaarde
B
de uitvoerwaarde als % van net nationaal inkomen
C
de invoerwaarde
D
Geld wat binnenkomt

Slide 24 - Quizvraag

18. Hoe bereken je de exportquote?
A
importwaarde: nationaal inkomen
B
exportwaarde: nationaal inkomen
C
wederuitvoer: nationaal inkomen
D
Omzet-inkoopwaarde

Slide 25 - Quizvraag

Goederenstroom en geldstroom 
Export
Import
Buitenland
Buitenland
Goederen export
Geld export
Goederen import
Geld import

Slide 26 - Sleepvraag

20.In de eurozone is de afspraak
A
inflatie onder de 2% te houden.
B
de inflatie boven de 2% te houden.
C
Het begrotingstekort onder de 10% te houden.
D
De staatsschuld mag 90% zijn van het nationale inkomen.

Slide 27 - Quizvraag

21. Geef 4 redenen waarom Duitsland super belangrijk is voor ons als handelsland met een open economie.

Slide 28 - Open vraag