De brug, instaptoets klas 2

De brug: van klas 1 naar klas 2 

Wat weet je nog uit klas 1?
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

De brug: van klas 1 naar klas 2 

Wat weet je nog uit klas 1?

Slide 1 - Tekstslide

Hoe ziet de meting er uit?
-meerkeuzevragen
-kies steeds één antwoord
-verschillende onderdelen uit het NN 1 havo/vwo-boek komen aan bod (grammatica, formuleren, spelling en interpunctie)


Slide 2 - Tekstslide

8. Uit hoeveel zinsdelen bestaat onderstaande zin?

Hoeveel liter water is nodig voor het maken van een katoenen T-shirt?
A
2
B
3
C
4
D
5

Slide 3 - Quizvraag

9. In welke van onderstaande zinnen ontbreekt het onderwerp?
A
Blijf met je vingers van die chocoladetaart af!
B
De meeste kiwi’s worden geïmporteerd uit Nieuw-Zeeland.
C
Heb jij het beroemde schilderij De Nachtwacht van Rembrandt in het echt gezien?
D
Ik weet niet wat de hoofdstad van Zuid-Korea is.

Slide 4 - Quizvraag

10. Wat is het werkwoordelijk gezegde in onderstaande zin?

Waarmee heb je de beginnende journalist nu weer op de kast gejaagd?
A
heb
B
heb gejaagd
C
heb op de kast gejaagd
D
heb weer gejaagd

Slide 5 - Quizvraag

11. Welke van onderstaande zinnen bevat een naamwoordelijk gezegde?
A
De rol van het Nederlands Elftal op het WK-voetbal lijkt uitgespeeld.
B
Kleine kinderen zijn meestal bang in het donker.
C
Eén van de beroemdste Nederlandse zangers is in ons dorp komen wonen.
D
Worden docenten binnenkort vervangen door robots?

Slide 6 - Quizvraag

12. Wat is het lijdend voorwerp in onderstaande zin?

Op deze open plek zou de gemeente aanvankelijk het dorpshuis bouwen.
A
deze open plek
B
de gemeente
C
aanvankelijk
D
het dorpshuis

Slide 7 - Quizvraag

13. Hoe noem je het onderstreepte zinsdeel?


De rozenkweker betaalde de vakantiewerkers het minimumloon uit.
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
meewerkend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 8 - Quizvraag

14. Hoeveel bijwoordelijke bepalingen staan in deze zin?

Vorig jaar gaven mijn ouders op mijn verjaardag mij een driedaagse stedentrip naar Barcelona.
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 9 - Quizvraag

15. Welk woord is een bijwoordelijke bepaling?
A
elkaar
B
vanwege
C
zulke
D
waarom

Slide 10 - Quizvraag

16. In onderstaande zin staat een onbepaald lidwoord.

Weet jij hoe de vlag van Chili er uitziet?
A
waar
B
niet waar

Slide 11 - Quizvraag

17. In onderstaande zin staan twee zelfstandige naamwoorden.

In de stofzuigerzak zaten verschillende gele legosteentjes.
A
waar
B
niet waar

Slide 12 - Quizvraag

18. Welk woord is het stoffelijk bijvoeglijk naamwoord in de zin?

Je kunt in de koude winter je mooie handen het best beschermen met leren handschoenen.
A
koude
B
mooie
C
beschermen
D
leren

Slide 13 - Quizvraag

19. Wat is het onderstreepte woord voor woordsoort?


Ik heb van jou geen WhatsAppbericht ontvangen.
A
bezittelijk voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord

Slide 14 - Quizvraag

20. In welke zin is het werkwoord ‘blijven’ een koppelwerkwoord?
A
Feyenoordsupporters blijven hun club altijd trouw.
B
Pubers blijven op zondag meestal lang in bed liggen.
C
Wij blijven nog even zitten bij de open haard.

Slide 15 - Quizvraag

21. Door welk woord kun je het aanwijzend voornaamwoord vervangen in onderstaande zin?

Op regenachtige dagen trekken mensen massaal naar zulke musea.
A
dat
B
dergelijke
C
hetzelfde

Slide 16 - Quizvraag

22. Welk woord is een vragend voornaamwoord?
A
hoe
B
waarom
C
wanneer
D
welke

Slide 17 - Quizvraag

23. Wat is het onderstreepte woord voor een woordsoort?


Heb jij weleens wat gekocht bij dit online warenhuis?
A
aanwijzend voornaamwoord
B
bijwoord
C
onbepaald voornaamwoord
D
vragend voornaamwoord

Slide 18 - Quizvraag

24. Hoeveel voorzetsels staan er in onderstaande zin?
Mounir heeft in de pauze aan Alice een banaan gegeven.
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 19 - Quizvraag

Dit waren de vragen over het onderdeel "grammatica". De volgende vragen gaan over het onderdeel "formuleren". 

Slide 20 - Tekstslide

25. Hoeveel zinnen staan er in onderstaand tekstje?

sommige mensen kunnen de volgorde van de Waddeneilanden niet onthouden het woord TV-TAS kan je hierbij helpen de hoofdletters staan namelijk voor de volgorde van de Waddeneilanden Texel, Vlieland, Terschelling, Ameland en Schiermonnikoog het grootste eiland is Texel de eilanden Rottumerplaat en Rottumeroog zijn onbewoond
A
4
B
5
C
6
D
7

Slide 21 - Quizvraag

26. Welk verwijswoord past het best in de zin?

De zwarte gordijnen, ____ in de slaapkamer hangen, zijn helemaal versleten door de zon.
A
dat
B
deze
C
die
D
dit

Slide 22 - Quizvraag

27. Kies het juiste woord.

De voorzitter reikte aan ____ een bos bloemen uit.
A
hen
B
hun

Slide 23 - Quizvraag

28. Welk signaalwoord past het best in de zin?

____ het ijs niet betrouwbaar was, werd de schaatswedstrijd afgelast.
A
hoewel
B
omdat
C
terwijl
D
zodat

Slide 24 - Quizvraag

29. Kies het juiste woord.

Als snack tussendoor is een appel gezonder ____ een chocolaatje.
A
als
B
dan

Slide 25 - Quizvraag

Er volgen nu enkele vragen over spelling en interpunctie. 

Slide 26 - Tekstslide

30. In welke zin zijn de hoofdletters en leestekens juist toegepast?
A
Meneer van Oeverwater heeft in Juni dit leegstaande pand aan de Zeugstraat in Gouda gekocht.
B
Sinds 2014 wordt Koningsdag, de verjaardag van koning Willem-Alexander, gevierd op 27 april.
C
Start de Ochtend met een uitgebreid en voedzaam ontbijt: zodat je vol energie aan een nieuwe dag kunt beginnen.
D
‘Wat zit er op jouw bruine boterham’, vroeg de kleine Esra?

Slide 27 - Quizvraag

31. Welk woord is in het meervoud juist gespeld?
A
activeringscode's
B
dierproefen
C
industrieën
D
orchideën

Slide 28 - Quizvraag

32. Wat is de juiste spelling van de persoonsvorm tegenwoordige tijd?

De aanstaande bruidegom ____ komende zaterdag een vrijgezellenfeest.
A
vermoet
B
vermoedt
C
vermoed

Slide 29 - Quizvraag

33. Wat is de juiste spelling van de persoonsvorm verleden tijd?

De reizigers ____ meer dan een uur op de vertraagde trein naar Amersfoort.
A
wachten
B
wachtten

Slide 30 - Quizvraag

34. Bij welk werkwoord verandert de klank in de verleden tijd?
A
smijten
B
sporten
C
struikelen
D
surfen

Slide 31 - Quizvraag

35. Wat is de juiste spelling van het voltooid deelwoord?

Zij heeft mij van haar mening over het verbod op bont ____ door het geven van zeer goede argumenten.
A
overtuigt
B
overtuigd

Slide 32 - Quizvraag

36. Wat is de juiste spelling van het bijvoeglijk naamwoord?

De ____ chihuahua’s zagen er zeer schattig uit.
A
aangeklede
B
aangekleede
C
aangekleedde

Slide 33 - Quizvraag

37. Wat is de juiste spelling van het stoffelijk bijvoeglijk naamwoord?

Deze ____ kozijnen zijn onderhoudsvriendelijk en voordelig geprijsd.
A
aluminium
B
aluminiumen

Slide 34 - Quizvraag

EINDE

Slide 35 - Tekstslide