les 58 Formuleren §5 Lastige verwijswoorden

Hallo 1vhtb
Pak je spullen alvast (boek/Nieuw Nederlands/pen+schrift) en je leesboek
  • Wat gaan we doen vandaag?
  • Lezen (10 min)
  • Uitleg met lessonup
  • Zelf oefenen
timer
10:00
1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo lwoo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Hallo 1vhtb
Pak je spullen alvast (boek/Nieuw Nederlands/pen+schrift) en je leesboek
  • Wat gaan we doen vandaag?
  • Lezen (10 min)
  • Uitleg met lessonup
  • Zelf oefenen
timer
10:00

Slide 1 - Tekstslide

Hallo 1va
Pak je spullen alvast (boek/Nieuw Nederlands/pen+schrift) en je leesboek
  • Wat gaan we doen vandaag?
  • Lezen (10 min)
  • Uitleg met lessonup
  • Zelf oefenen
timer
10:00

Slide 2 - Tekstslide

LESDOELEN:

Ik kan/weet...

- op de juiste manier verwijzen met hen/hun, dat/wat en waarmee/met wie




Slide 3 - Tekstslide

Lastige verwijswoorden

Slide 4 - Tekstslide

Verwijswoorden (bijvoorbeeld deze, die, dit, dat en hij, hem, zij, ze, haar, het, hen, hun) verwijzen naar iets wat eerder (of later) genoemd wordt. 

Willa speelt voetbal, zij kan dat erg goed. 

Er zijn een paar lastige gevallen:

Slide 5 - Tekstslide

Hen of hun?

Slide 6 - Tekstslide

Hen en hun
Hen en hun 
Je gebruikt het woord ‘hun’ als meewerkend voorwerp:

Ik geef hun morgen een cadeau.

Slide 7 - Tekstslide

Hen en hun 
Je gebruikt het woord ‘hen’ als lijdend voorwerp of na een voorzetsel:

We nodigen hen uit om te komen eten. (lv)
Ik geef aan hen morgen een cadeau. (na vz)
Dit is iets tussen hen. (na vz)

Slide 8 - Tekstslide

Hen, hun (en ze)
In de eerste twee zinnen wordt steeds vaker het woord ‘ze’ gebruikt. Dat mag ook:

Ik geef ze morgen een cadeau.
We nodigen ze uit om te komen eten.

Slide 9 - Tekstslide

Hen en hun 
Niet geaccepteerd is het gebruik van ‘hun’ als onderwerp of als lijdend voorwerp:

Hun zijn moe en gaan dus snel naar bed.
We nodigen hun uit om te komen eten.

Slide 10 - Tekstslide

Hen, hun 
Niet geaccepteerd is het gebruik van ‘hun’ als onderwerp of als lijdend voorwerp:

HunX Zij zijn moe en gaan dus snel naar bed.
We nodigen hunX hen uit om te komen eten.

Slide 11 - Tekstslide

hen of hun

Hun boeken leggen ze in de kast.
Hij geeft het boek aan hen.
Hij kent hen goed.
Hij geeft hun het boek.

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Video

Ik ben gisteren met ... meegefietst en heb ... daarna getrakteerd op pizza.
A
hen/hun
B
hen/hen
C
hun/hen
D
hun/hun

Slide 14 - Quizvraag

Eerst gingen we een stuk fietsen en daarna heb ik met ... gebarbecued.
A
hen
B
hun
C
ons
D
zij

Slide 15 - Quizvraag

dat of wat?

Slide 16 - Tekstslide

Dat of wat?

Je gebruikt het verwijswoord dat om te verwijzen naar het-woorden en naar (een groter deel van) een zin. 

Slide 17 - Tekstslide

dat of wat

Je gebruikt wat als je verwijst naar:

- dat, datgene (dat wat, datgene wat)

- alles, iets, niets, het enige (alles wat, het enige wat)

- overtreffende trap (het mooiste wat, het gezondste wat)

- een hele zin (Jari sport vrijwel nooit, wat slecht is voor zijn conditie)

Slide 18 - Tekstslide

Het schilderij .... je hebt opgehangen, hangt scheef.
A
wat
B
dat

Slide 19 - Quizvraag

Is dat alles ... we nodig hebben?
A
wat
B
dat

Slide 20 - Quizvraag

Het werk ... hij op vrijdagmiddag bij de AH doet, levert niet veel op.
A
wat
B
dat

Slide 21 - Quizvraag

Het boek ... hij aanprees, heb ik gekocht.
A
dat
B
wat

Slide 22 - Quizvraag

waar + voorzetsel  of voorzetsel + wie

Slide 23 - Tekstslide

daar/waar + voorzetsel

bij dieren en dingen


Voorbeeld:

Het boek waarover je laatst vertelde, heb ik inmiddels gelezen

Slide 24 - Tekstslide

voorzetsel + wie

bij mensen


Voorbeeld:

De klasgenote met wie ik het liefst samenwerk, heet Petra

Slide 25 - Tekstslide

Mijn neef, ... ik gisteren geskypet heb, is vandaag jarig.
A
waarmee
B
met wie

Slide 26 - Quizvraag

De kat, ... ik woensdag naar de dierenarts ging, is gecastreerd
A
waarmee
B
met wie

Slide 27 - Quizvraag

De film, ... ik je laatst vertelde, staat nu ook op Netflix.
A
over wie
B
waarover

Slide 28 - Quizvraag

En dan nu alles door elkaar! 
Even kijken of je het begrepen hebt. In deze oefening gebruiken we alle verwijswoorden door elkaar. Ook die uit eerdere hoofdstukken! 

Slide 29 - Tekstslide

Ik heb ... dat boek al gegeven.
A
hen
B
hun

Slide 30 - Quizvraag

Je kunt ... ook vragen of ze op je feestje willen komen.
A
hen
B
hun

Slide 31 - Quizvraag

De leraar heeft ... gewaarschuwd de les niet langer te verstoren.
A
hen
B
hun

Slide 32 - Quizvraag

De vlag, ... uithing, wapperde in de wind.
A
dat
B
die

Slide 33 - Quizvraag

Hij spoelde datgene ... op de grond gevallen was af.
A
dat
B
wat

Slide 34 - Quizvraag

Het meisje ... gevallen is, heeft een blauwe plek.
A
wat
B
dat

Slide 35 - Quizvraag

Het hondje ... ik speel, bijt nooit.
A
waarmee
B
met wie

Slide 36 - Quizvraag

De politie zoekt een boef ... uit de gevangenis ontsnapt is.
A
deze
B
welke
C
die
D
dat

Slide 37 - Quizvraag

Zelf oefenen 1vhtb
Cursus 6 §5 lastige verwijswoorden
Wat:  Maak oefening 1 t/m 4 van p.238 en 239.
Hoe:  Individueel 
Hulp: Nieuw Nederlands, buur, docent.
Tijd:  15 min.
Uitkomst: Geoefend met lastige verwijswoorden.
Klaar?
Ben je klaar lezen in je leesboek of huiswerk 
timer
15:00

Slide 38 - Tekstslide

Zelf oefenen 1va
Cursus 6 §5 lastige verwijswoorden
Wat:  Maak oefening 1  t/m 4 van p. 238 en 239
Hoe:  Individueel 
Hulp: Nieuw Nederlands, buur, docent.
Tijd:  15 min.
Uitkomst: Geoefend met lastige verwijswoorden.
Klaar?
Ben je klaar lezen in je leesboek of huiswerk 
timer
15:00

Slide 39 - Tekstslide

Fijne weekend!
Ruim je spullen rustig op en blijf zitten tot de bel gaat

Slide 40 - Tekstslide