In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Welkom!
Leg je spullen klaar:
Laptop
Biologieboek
Schrift voor aantekeningen
Pen
Mobiel in de tas!
Slide 1 - Tekstslide
Wat gaan we doen?
5 HAVO: Uitleg 10.1
5VWO: Oefenopdrachten DNA
Zelfstandig werken opdrachten 10.1
Slide 2 - Tekstslide
Paragraaf 10.1: Voedingstoffen
Slide 3 - Tekstslide
Wat is het verschil tussen voedingsmiddelen en voedingsstoffen?
Slide 4 - Open vraag
Welke voedingstoffen ken je al?
Slide 5 - Woordweb
Lesdoelen
1.1 Je kunt de kenmerken en functies noemen van zes groepen voedingsstoffen en van voedingsvezel.
Slide 6 - Tekstslide
Voedingsmiddelen en voedingstoffen
- Voedingsmiddelen (alles wat je eet en drinkt)
- Voedingstoffen verschillende functies
--> Als bouwstof: voor de vormig van cellen en weefsels
--> Als brandstof: voor het leveren van ATP door middel van dissimilatie
Slide 7 - Tekstslide
Eiwitten
Polymeren van aminozuren
20 verschillende aminozuren (eiwitten mens)
Bij de vertering worden eiwitten afgebroken tot aminozuren. (tegenovergestelde van eiwitsynthese)
Sommige aminozuren kan het lichaam zelf maken (niet-essentiële aminozuren).
Essentiële aminozuren moeten uit de voeding gehaald worden
Belangrijk als bouwstof (cytoskelet, spierskelet, transport, celcommunicatie) en soms als brandstof (te weinig glucose)
Slide 8 - Tekstslide
Koolhydraten
mono-, di-, en polysacharides
Vooral belangrijk als brandstoffen. Zorgen voor het grootste gedeelte van de energiebehoefte (dissimilatie van glucose voor ATP)
Glucose kan als reservestof opgeslagen worden in de vorm van glycogeen in de lever (met behulp van welk hormoon?)
Kunnen ook bouwstof zijn (DNA --> desoxyribose /ATP--> ribose)
Voedingsvezel zijn koolhydraten die niet verteerd kunnen worden door enzymen van de mens (gedeeltelijk wel door enzymen in de dikke darm) --> goede stoelgang en darmwerking
Slide 9 - Tekstslide
Nog wat voorkennis: Wat is het verschil tussen een verzadigd vet en een onverzadigd vet?
Slide 10 - Open vraag
Vetten
Verzadigd (geen dubbele binding) of onverzadigd (wel dubbele binding)
Cholesterol is een belangrijk vet. Komt voor in de celmembranen en zorgt voor de vloeibaarheid van deze membranen. Wordt aangemaakt in de lever, maar krijg je ook binnen via de voeding. Te veel cholesterol kan zorgen hart- en vaatziektes.
Je lichaam kan meeste vetzuren zelf maken --> maar weinig vetten nodig uit de voeding (essentiële vetzuren)
Dient als brandstof (dissimilatie) en bouwstof (fosfolipiden)
Slide 11 - Tekstslide
Slide 12 - Tekstslide
Water
Lichaam bestaat voor 60% uit water. Erg belangrijke bouwstof (osmotische waarde cellen)
Ook belangrijk bij regeling lichaamstemperatuur en als transportmiddel
Waterbalans wordt nauwkeurig gereguleerd in het lichaam door middel van uitademen, transpiratie en uitscheiding
Slide 13 - Tekstslide
Slide 14 - Tekstslide
Voorkennisvraag: waarvoor zijn de volgende mineralen nodig in het lichaam?
Natrium
Kalium
Calcium
Fosfor
Zwavel
Jood
Ijzer
Natrium --> neurogeleiding (Na/K-pomp)
Kalium --> neurogeleiding (Na/K-pomp)
Calcium --> stevigheid botweefsel/tandbeen
Fosfor --> stevigheid botweefsel/tandbeen
Zwavel --> essentiële aminozuren
Jood --> bevordert energie-uitwisseling
Ijzer --> hemoglobine
Slide 15 - Tekstslide
Mineralen
Mineralen (zouten) zijn belangrijke bouwstoffen (zie vorige slide)
Spoorelementen zijn mineralen waarvan je maar hele kleine hoeveelheden nodig hebt (chroom, fluor, jodium en ijzer)
Slide 16 - Tekstslide
Vitaminen
Zijn essentieel als co-enzym
Belangrijke vitamines zijn A, B, C, D en K
Vitamine B-complex: verzamelnaam voor verschillende B-vitamines
Gebrek aan vitamine kan leiden tot gebrekziektes
Provitaminen zijn stoffen in voedsel waar je lichaam zelf vitaminen van kan maken (Provitamine D)
Er zijn veel verschillende vitamines (BINAS...)
Slide 17 - Tekstslide
Hoeveel voedingstoffen ken je nu?
Slide 18 - Woordweb
Leg uit wat het verschil is tussen essentiële aminozuren en niet-essentiële aminozuren?
Slide 19 - Open vraag
Wat zijn de functies van vetten?
Slide 20 - Open vraag
Het lesdoel was: ''Je kunt de kenmerken en functies noemen van 6 groepen voedingstoffen en van voedingsvezels ''. Hoe sta jij nu in dit doel?
A
Ik snap er nog helemaal niks van.
B
Voorzichtig weet ik wat er bedoeld wordt, maar ik moet echt gaan oefenen.
C
Ik snap het best wel maar ik moet wel opgaven maken om het te onthouden.
D
Ik snap het helemaal. Geef mij maar wat moeilijker opgaven.