Scheidbare werkwoorden

Scheidbaar werkwoord
Separable verb

(opletten)
Fietsers letten ook niet op, hoor!
(uitkijken)
Ik kijk goed uit.
(oversteken)
Ik steek de straat bij het zebrapad over.
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2MBOStudiejaar 2

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Scheidbaar werkwoord
Separable verb

(opletten)
Fietsers letten ook niet op, hoor!
(uitkijken)
Ik kijk goed uit.
(oversteken)
Ik steek de straat bij het zebrapad over.

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?


  • leren wat scheidbare werkwoorden zijn (learn about separable verbs)
  • Zinnen maken met scheidbare werkwoorden (make sentences with separable verbs)

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoel (Goal of this lesson)

Na deze les kunnen jullie zinnen
maken met scheidbare werkwoorden.
After this lesson, you should be able to make sentences with separable verbs)

Slide 3 - Tekstslide

Kijk naar de volgende video
Write your conclusion related to separable verbs in the next slide.

Slide 4 - Tekstslide

Write your conclusion related to separable verbs(in English).

Slide 5 - Open vraag

Wat is een scheidbaar werkwoord?
Een scheidbaar werkwoord heeft 2 woorden: (A separable verbs contains 2 words): een werkwoord (a verb) en een ander woord (and another word)

Meestal is dit een voorzetsel. (This other word is usually a preposition:  above, across, against, along, among, around, at, before, behind, below, beneath, beside, between, by, down, from, in, into, near, of, off, on, to, toward, under, upon, with and within.)

schoonmaken = schoon  + maken 
     opruimen     = op + ruimen
       nadenken   = na + denken

Slide 6 - Tekstslide

Twee werkwoorden
Staan er twee werkwoorden in de zin? Dan schrijf je het scheidbare werkwoord als één woord. Het scheidbare werkwoord staat op de laatste plaats in de zin. 



Slide 7 - Tekstslide

Hoe gebruik je een scheidbaar werkwoord?
Je schrijft eerst het subject. Dan het werkwoord. 
Het andere woord (prefix) staat altijd op de laatste plaats in de zin:
1. (inchecken)
Je               checkt        eerst         in.
Je moet het werkwoord WEL CORRECT vervoegen
  2. (uitstappen)                                                        
Hij            stapt   bij de vijfde halte                   uit
Je moet het werkwoord WEL CORRECT vervoegen

Slide 8 - Tekstslide

Hoe gebruik je een scheidbaar werkwoord?
Je schrijft eerst het subject. Dan het werkwoord. 
Het andere woord (prefix) staat altijd op de laatste plaats in de zin:
1. (schoonmaken)
Ik               maak        de keuken         schoon.
Je moet het werkwoord WEL CORRECT vervoegen
  2. (nadenken)                                                        
Wij            denken   eerst                    na
Je moet het werkwoord WEL CORRECT vervoegen

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Link

Next slide
In the next slide you must find the infinitive of the separable verb.
Example: Ik check in de bus in.
infinitive: inchecken

Slide 11 - Tekstslide

Ik lach hem niet uit!
(what is the infinitive of: lach uit)
Wat is het scheidbare werkwoord?

A
uitlach
B
lach uit
C
lachen
D
uitlachen

Slide 12 - Quizvraag

Ik trek mijn jas uit!
(what is the infinitive of: trek uit)
Wat is het scheidbare werkwoord?
A
trekuit
B
trekken uit
C
uittrekken
D
uittrek

Slide 13 - Quizvraag

Jullie staan om acht uur op.
(what is the infinitive of: staan op)
Wat is het scheidbare werkwoord?
A
staan
B
opstaan
C
staan op
D
opsta

Slide 14 - Quizvraag

Ik maak de keuken schoon.
(what is the infinitive of: maak schoon)
Wat is het scheidbare werkwoord?
A
schoonmaken
B
maak schoon
C
schoonmaak
D
maak

Slide 15 - Quizvraag

Ik trek mijn nieuwe jas aan.
(what is the infinitive of: trek aan)
Wat is het scheidbare werkwoord?
A
trekken aan
B
trek aan
C
aantrekken
D
aantrek

Slide 16 - Quizvraag

Next slide
In the next slide you must conjugate the separable verb based on the subject of the sentence and you must type your answer. 
The prefix goes towards the end of the sentence.
Make sure that you spell your answer correctly!
Example: Ik ............ bij de vijfde halte ........ (uitstappen)
Answer: stap uit
NOT: stapp uit

Slide 17 - Tekstslide

Ik ........ een briefje voor mijn docent ..... (ophangen). Conjugate the verb correctly!

Slide 18 - Open vraag

Zij (she) ....... haar kamer vanavond ......
(opruimen). Conjugate the verb correctly!

Slide 19 - Open vraag

Ik ....... mijn vriend ......
(ophalen). Conjugate the verb correctly!

Slide 20 - Open vraag

Mohamed ....... de les uit het boek ......
(overschrijven). Conjugate the verb correctly!

Slide 21 - Open vraag

Zij (they) ....... hun huis morgen ......
(schoonmaken). Conjugate the verb correctly!

Slide 22 - Open vraag

Next slide
In the next slide you need to type the infinitive of the separable verb correctly.
First, find the verb and the prefix in the sentence.
Example: Ik stap bij de halte uit.
infinitive: uitstappen.
Make sure that you spell your answer correctly!
NOT: uitstap or uitstapen

Slide 23 - Tekstslide

Ik bel mijn vriendin op. (bel op = ....)
Wat is het scheidbare werkwoord?

Slide 24 - Open vraag

Ik haal mijn kinderen op. (haal op = .......)
Wat is het scheidbare werkwoord?

Slide 25 - Open vraag

Ik steek de straat over. (steek over = ........)
Wat is het scheidbare werkwoord?

Slide 26 - Open vraag

Slide 27 - Link

Slide 28 - Link