Oefentoets Hormonen

Oefentoets Hormonen
1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
BSP apothekersassistentenMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Oefentoets Hormonen

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Oefentoets Hormonen

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de functie van LH (Luteïniserend hormoon)?
A
Het stimuleert de groei van de eierstokken
B
Het reguleert de menstruatiecyclus
C
Het stimuleert de groei van de baarmoederwand
D
Het stimuleert de eisprong en de productie van progesteron

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de functie van oestrogeen?
A
Het reguleert de groei van de borsten
B
Het stimuleert de aanmaak van moedermelk
C
Het reguleert de ontwikkeling en functie van de vrouwelijke geslachtsorganen
D
Het stimuleert de groei van het baarmoederslijmvlies

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de rol van FSH (Follikelstimulerend hormoon)?
A
Het stimuleert de aanmaak van schildklierhormonen
B
Het stimuleert de groei en rijping van de eicellen
C
Het reguleert de productie van melatonine
D
Het reguleert de bloeddruk

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de betekenis van 'menstruatieperiode'?
A
De periode waarin een vrouw ovuleert
B
De periode waarin een vrouw bloed verliest uit haar baarmoeder
C
De periode waarin een vrouw haar eisprong heeft
D
De periode waarin een vrouw zwanger kan worden

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de betekenis van 'eisprong'?
A
Het moment waarop een vrouw menstrueert
B
Het moment waarop een rijpe eicel vrijkomt uit de eierstok
C
Het moment waarop een vrouw haar eicel bevrucht
D
Het moment waarop een vrouw haar baarmoederwand opbouwt

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de betekenis van 'rijping eicel'?
A
Het proces waarbij een eicel zich ontwikkelt in de eierstok
B
Het proces waarbij een eicel wordt afgestoten tijdens de menstruatie
C
Het proces waarbij een eicel zich innestelt in de baarmoederwand
D
Het proces waarbij een eicel volgroeid en klaar is voor bevruchting

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de betekenis van 'menstruatiecyclus'?
A
De periode waarin een vrouw haar eisprong heeft
B
De periode waarin een vrouw bloed verliest uit haar baarmoeder
C
De periode waarin een vrouw ovuleert
D
De regelmatige veranderingen die plaatsvinden in het vrouwelijk voortplantingssysteem gedurende ongeveer 28 dagen

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is Norlevo?
A
Een morning-afterpil
B
Een pijnstiller
C
Een medicijn tegen verkoudheid
D
Een anticonceptiepil

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe werkt de morning-afterpil?
A
Het stimuleert de spijsvertering
B
Het verhoogt de bloeddruk
C
Het versterkt het immuunsysteem
D
Het vertraagt of remt de eisprong

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Synapause wordt gebruikt bij;
A
overgang
B
kinderwens

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Synapause bevat als werkzaam bestanddeel
A
progestagenen
B
oestrogenen

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hormonen in de morning-afterpil
voorkomen...
A
zaadlozing
B
innesteling
C
eisprong
D
menstruatie

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

eerste keus bij menstruatiepijn
A
paracetamol
B
morfine
C
tramadol
D
NSAID

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

wat is een niet-medicamenteusadvies bij menstruatiepijn?
A
een koud bad
B
massage van de onderrug
C
zoek afleiding
D
gezonde voeding

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wanneer wordt een vrouw met een vaginale schimmelinfectie naar de huisarts verwezen?
A
Eerste vaginale schimmelinfectie
B
Vaginale schimmel infectie en < 16 jaar
C
Vaginale schimmel infectie en zwanger
D
Vaker dan 3x in een jaar infectie

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de farmacotherapeutische groep van Levothyroxine?
A
Thyreomimetica
B
Thyreostatica

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke middel is een thyreomimetica

A
levothyroxine
B
thiamazol

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

wat is de werking van thyreomimetica?

A
doen de werking van het schilklier hormoon na
B
ze stimuleren de schildklier om meer hormoon te maken
C
geen idee

Slide 20 - Quizvraag

wanneer de schildklier niet goed meer werkt dan blijft de hypofyse hormoon afgeven wat de schildklier tot productie aan moet zetten. De schilklier gaat groeien om aan de vraag te proberen te voldoen. Maar omdat er iets mis is met de schildklier zal dit niet lukken. een vergrote schildklier is sturma.
Mw. Slot heeft een vaginale schimmelinfectie. Wat adviseer je haar?
A
Anti-viraalmiddel
B
Antimycoticum
C
Antibiotica
D
Anticonceptie

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke medicatie word gegeven bij hypothyreoidie?
A
Strumazol
B
Euthyrox
C
Levothyroxine
D
Radioactief Jodium

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is geen kenmerk van levothyroxine?
A
Op nuchtere maag innemen
B
Complexvorming met ijzer
C
Euthyrox, Thyrax
D
Weinig sterktes

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

welke antwoorden horen bij levothyroxine?
A
thyreostatica
B
thyrax
C
thyreomimetica
D
strumazol

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Voor welke aandoening worden thyreomimetica gebruikt?
A
Hyperthyreoïdie (overactieve schildklier)
B
Hypothyreoïdie (te trage functie van de schildklier)
C
Diabetes type 1 (insulineafhankelijke diabetes)
D
Astma (chronische ontsteking van de luchtwegen)

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het verschil tussen thyreomimetica en thyreostatica?
A
Thyreomimetica bootsen de werking van de schildklier na, terwijl thyreostatica de werking remmen.
B
Thyreomimetica remmen de werking van de schildklier, terwijl thyreostatica de werking stimuleren.
C
Thyreomimetica zijn geneesmiddelen, terwijl thyreostatica voedingsmiddelen zijn.
D
Thyreomimetica worden gebruikt bij hyperthyreoïdie, terwijl thyreostatica worden gebruikt bij hypothyreoïdie.

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

hoge dosissen corticosteroiden (bijv. prednison) kan.....
A
hoge bloedglucose veroorzaken
B
lage bloedglucose veroorzaken

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het juiste antwoord. Hoe noem je een te hoog bloedglucosegehalte?
> 9,0mmol/L.
A
Semi-glykemie
B
Hypoglykemie
C
Hyperglykemie

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is diabetes? Bij diabetes is er sprak van ..........
A
te weinig of geen insulineproductie, waardoor de bloedglucosewaarde structureel te hoog blijft.
B
een te hoge glucoseproductie, waardoor de bloedglucosewaarde structureel te hoog blijft
C
een te hoge insulineproductie, waardoor de bloedglucosewaarde structureel te hoog blijft.
D
te weinig of geen glucoseproductie, waardoor de bloedglucosewaarde structureel te hoog blijft.

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

wat is het verschil tussen insuline aspart en insuline glargine?
A
insuline aspart is langwerkend en insuline glargine is kortwerkend
B
insuline aspart is kortwerkend en insuline glargine is langwerkend
C
insuline aspart is kortwerkend en insuline glargine is middellangwerkend

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een hypo betekent dat iemand een te hoog bloedglucose heeft
A
Niet waar
B
Waar.

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke hormoonklier maakt insuline?
Wat doet insuline?
A
Eierstok, bloedsuikerspiegel daalt
B
Eierstok, bloedsuikerspiegel stijgt
C
Alvleesklier (eilandjes van Langerhans), bloedsuikerspiegel daalt
D
Alvleesklier (eilandjes van Langerhans), bloedsuikerspiegel stijgt

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

metformine behoort tot de
A
sulfonureumderivaten
B
insulines
C
biguaniden
D
incretine-mimetica

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de werking van gliclazide?
A
Lichaam gevoeliger maken voor insuline
B
Stimuleert aanmaak insuline in de alvleesklier
C
Suppletie van insuline
D
Verminderen aanmaak glucose in de lever

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Lantus is insuline en is een voorbeeld van....
A
ultra kortwerkende insuline
B
snelwerkende insuline
C
langwerkende insuline

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een hyperglykemie?
A
Een lage bloedsuikerwaarde als gevolg van te weinig insuline
B
Een lage bloedsuikerwaarde als gevolg van te veel insuline
C
Een hoge bloedsuikerspiegel als gevolg van te weinig insuline
D
Een hoge bloedsuikerwaarde als gevolg van te veel insuline

Slide 36 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Langwerkende insuline werkt ongeveer ...
A
12 uur
B
18 uur
C
24 uur
D
30 uur

Slide 37 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de voorkeursplaats van injecteren bij een langwerkende insuline?
A
In de buik
B
In de arm
C
Maakt niet uit
D
In het been

Slide 38 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Symptomen van een Hypo, bij diabeten, zijn:
A
Dorst, beven, slaperigheid
B
Veel plassen, droge mond, moe
C
Zweten, moe, hoofdpijn
D
Honger, veel plassen, slecht zien

Slide 39 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat moet je doen als je de anticonceptiepil twee dagen bent vergeten in te nemen?
A
Neem de vergeten pil in en gebruik extra anticonceptie.
B
Stop met de pil, geen extra maatregelen nodig.

Slide 40 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 41 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies