7.4 Verteren

'Paragraaf 7.4 Verteren'
Voeding en vertering
1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

'Paragraaf 7.4 Verteren'
Voeding en vertering

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waar zijn voedingsvezels belangrijk voor?
A
voor de smaak
B
voor het kauwen
C
voor de darmen
D
voor het slikken

Slide 2 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Beschermende stoffen zijn:
A
eiwitten, mineralen, water, vetten
B
vitaminen, mineralen
C
Koolhydraten, vetten
D
vitaminen, vetten

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Energierijke stoffen zijn:
A
eiwitten, mineralen, water, vetten
B
vitaminen, mineralen
C
Koolhydraten, vetten
D
vitaminen, vetten

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Fluoride beschermt tegen gaatjes. Voor welke laag in de tekening is fluoride belangrijk?
A
Alleen laag 1
B
Alleen laag 1 en 2
C
Laag 1,2 en 3
D
Alleen laag 3

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen 7.4
1. Je kunt de zes voedingsstoffen noemen met hun functies. 
2. Je kunt de route beschrijven dat ons eten aflegt. (van mond tot kont)
3. Je kunt in een schematische tekening/ afbeelding de delen van het verteringsstelsel noemen. (mondholte, slokdarm, maag, lever, alvleesklier, twaalfvingerige darm, dunne darm, dikke darm, endeldarm.)
4. Je kunt van deze delen van het verteringsstelsel de functies noemen.
5. Je kunt beschrijven hoe de darmperistaltiek werkt.
6. Je kunt de functies van de darmperistaltiek noemen.
7. Je kunt uitleggen waarom we voedingsvezels nodig hebben.
8. Je kunt beschrijven hoe voedingsstoffen in ons bloed komen en waarvoor dit nodig is.

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Doorslikken van eten
1 = huig
2 = tong
3 = speekselklier
4 = strotklepje
5 = slokdarm

Slide 7 - Tekstslide

1 = huig, sluit neusholte af
2 = tong, duwt voedselbrij in slokdarm
3 = speekselklier, wordt speeksel gevormd
4 = strotklepje, sluit luchtpijp af
5 = slokdarm, peristaltische bewegingen
Peristaltische beweging
3 = kringspieren
4 = lengtespieren
5 = voedselbrij

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 10 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Vertering
Vertering is het omzetten van voedingsstoffen in verteringsproducten.
Verteringsklieren maken verteringssappen:
  • speekselklieren
  • maagsapklieren
  • lever en afvleesklier
  • darmsapklieren (in de dunne darm)
Deze sappen zetten voedingsstoffen om in verteringsproducten. 
Die laatste worden vanuit de dunne darm opgenomen in het bloed.

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Werking enzymen
Enzymen maken grote voedingsstoffen klein (knippen). Elke voedingsstof heeft zijn eigen enzym.
Een enzym:
  1. bindt aan de voedingsstof
  2. knipt de voedingsstof in stukken
  3. laat los en kan opnieuw een zelfde voedingsstof afbreken

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Optimumtemperatuur
< 10: werkt het niet

37: optimaal, het snelst

> 45: stuk

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zetmeel aantonen in voedingsmiddelen
Je kunt met een indicator zetmeel aantonen in voedingsmiddelen. De indicator voor zetmeel is joodoplossing. Als er zetmeel in een voedingsmiddel aanwezig is, kleurt de joodoplossing paars-blauw.

Jodium is de indicator van zetmeel

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vet afbreken 
  • De lever produceert gal. De gal wordt in de galblaas opgeslagen (bewaard).

Als er vet verteerd moet worden, komt er gal vanuit de galblaas bij de voedselbrij waar vet in zit. Gal maakt van grote vetdruppels kleine vetdruppeltjes.
Die kleine vetdruppeltjes kunnen daarna opgenomen worden in het bloed.

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

7.4 les 2

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke van onderstaande voedingsstoffen kunnen direct in het bloed worden opgenomen zonder eerst verteerd te worden?
A
Eiwitten
B
Glucose
C
Vetten
D
Zetmeel

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waar worden geen verteringssappen aan de voedselbrij toegevoegd?

A
Maag
B
Twaalfvingerige darm
C
Dunne darm
D
Dikke darm

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Naast enzymen wordt er ook gal aan het voedsel toegevoegd.

In welk deel van het verteringskanaal wordt gal aan het voedsel toegevoegd?
A
in de slokdarm
B
in de dunne darm
C
in de dikke darm
D
in de 12 vingerige darm

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke vertering vindt plaats? Sleep naar de juiste plek.
Speeksel
koolhydraten
eiwitten
koolhydraten
eiwitten vetten
koolhydraten
eiwitten

Slide 22 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Moet WEL verteerd worden
Hoeft NIET verteerd te worden
Wordt niet verteerd
     (1 antwoord)
Eiwit
Water
Koolhydraat
Voedingsvezel
Vetten
Mineralen
Vitamine

Slide 23 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slokdarm
Lever
Dikke darm
Galblaas
Maag
Alvleesklier
Dunne darm
Anus
Appendix

Slide 24 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen 7.4
1. Je kunt de zes voedingsstoffen noemen met hun functies. 
2. Je kunt de route beschrijven dat ons eten aflegt. (van mond tot kont)
3. Je kunt in een schematische tekening/ afbeelding de delen van het verteringsstelsel noemen. (mondholte, slokdarm, maag, lever, alvleesklier, twaalfvingerige darm, dunne darm, dikke darm, endeldarm.)
4. Je kunt van deze delen van het verteringsstelsel de functies noemen.
5. Je kunt beschrijven hoe de darmperistaltiek werkt.
6. Je kunt de functies van de darmperistaltiek noemen.
7. Je kunt uitleggen waarom we voedingsvezels nodig hebben.
8. Je kunt beschrijven hoe voedingsstoffen in ons bloed komen en waarvoor dit nodig is.
9. Je kan uitleggen wat enzymen zijn en hoe deze werken.

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waar komen de voedingsstoffen in het bloed?
  • In de dunne darm zijn de voedingsstoffen klein genoeg om in het bloed te worden opgenomen.

  • De dunne darmwand is erg dun en bevat veel haarvaten. De voedingsstoffen kunnen gemakkelijk door de wand heen (bron 10).

  • Door de darmplooien met darmvlokken is het oppervlakte van de dunne darmwand erg groot.

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De darmwand
  • Darmplooien, darmvlokken en (microvillie).
  • Dit is voor oppervlaktevergroting.
  • De wand is heel dun en er lopen veel bloedvaten doorheen hier komen de voedingstoffen  in terecht.

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Dikke darm
  • In de dikke darm word het water uit de voedselbrij gehaald.
  • De onverteerbare resten worden ingedikt en tot poep gemaakt

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe heet het deel van het verteringskanaal waarin onverteerde resten worden ingedikt?
A
Dunne darm
B
Dikke darm

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

1. Vanuit de dikke darm worden water en
voedingsvezel aan het bloed toegevoegd
2.De niet-verteerde voedselresten verlaten het
lichaam via de anus
A
beide waar
B
beide nietwaar
C
1 waar 2 nietwaar
D
1 nietwaar 2 waar

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

1. Als de dikkedarm ontstoken is kun je diarree
krijgen
2. Als de maag geen maagsap produceert, blijven
slechte bacteriën in je maag leven
A
beide waar
B
beide nietwaar
C
1 waar 2 nietwaar
D
1 nietwaar 2 waar

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Door kauwen wordt het oppervlak van het voedsel vergroot. Waarom?
A
Speeksel werkt beter in op het voedsel
B
Het wordt niet vergroot, daar gaat het niet om
C
De dunne darm werkt beter
D
Dan werkt de dikke darm beter

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies



De peristaltische bewegingen
vinden plaats in .......
kies het beste antwoord


A
de mond, de dikke darm
B
de darmen, de maag en de slokdarm
C
de maag en de slokdarm
D
de mond en de maag

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

7.4 les 2 
Maken opdr 16 t/m 22
Nakijken 7.4 

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

extra oefenvragen 7.4 

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de functie van speeksel?
A
Verteren van zetmeel
B
Bacteriën en ziekteverwekkers doden
C
Geeft smaak aan het eten
D
Verteren van eiwitten

Slide 36 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Wat is de functie van maagzuur?
A
Het speelt een rol bij de vertering
B
Bacteriën en ziekteverwekkers doden
C
Smaakmaker
D
Een zuurder 'smaakje' toevoegen aan voedsel

Slide 37 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de goede volgorde van je spijsvertering?
A
slokdarm, maag, dikke darm, dunne darm
B
mondholte, slokdarm, dunne darm, maag
C
mondholte, slokdarm, maag, dunne darm
D
dikke darm, dunne darm, mondholte, maag

Slide 38 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Wat is de functie van maagsap?
A
Verteren van eiwitten
B
Bacteriën en ziekteverwekkers doden
C
Verteren van koolhydraten
D
Het maagzuur helpen

Slide 39 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de functie van alvleeskliersap?
A
Verteren van alleen eiwitten
B
Bacteriën en ziekteverwekkers doden
C
Verteren van alleen vetten
D
Verteren van eiwitten, koolhydraten en vetten

Slide 40 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waar in je lichaam verteer je koolhydraten?
wel
niet
mond
maag
12- vingerige darm
dunne darm

Slide 41 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies


Wat is een functie van de lever?
A
Hier wordt gal opgeslagen
B
Hier wordt gal gemaakt
C
Produceert leversap
D
Het leverzuur doodt bacteriën

Slide 42 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

1. Gal wordt gemaakt in de galblaas
2. Gal emulgeert vet, het maakt dat vet uit kleinere
bolletjes gaat bestaan
A
beide waar
B
beide nietwaar
C
1 waar 2 nietwaar
D
1 nietwaar 2 waar

Slide 43 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

1. Vanuit de dunne darm worden de
verteringsproducten opgenomen in het bloed
2. Het alvleeskliersap helpt bij de vertering van
koolhydraten, eiwitten en vetten
A
beide waar
B
beide nietwaar
C
1 waar 2 nietwaar
D
1 nietwaar 2 waar

Slide 44 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

1. Speeksel van je mond en slokdarm: vertering van koolhydraten (zetmeel)
2. Maagsap: vertering van eiwitten
3. Begin van de dunne darm:
a) Gal: emulgeren van vetten
b) Alvleeskliersap: vertering van koolhydraten, eiwitten
c) Vertering van vetten
4. In de dikke darm worden water en zouten uit de voedselbrij gehaald
A
Dit is allemaal waar
B
1, 2 en 3 zijn waar
C
1 en 3 zijn waar
D
1, 2 en 4 zijn waar

Slide 45 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies