Voor de persoonsvorm is één zinsdeelAls je een zin in zinsdelen gaat verdelen, begin je dus met het vinden van de persoonsvorm.
Zodra je weet wat de persoonsvorm is, maak je steeds (in je hoofd) een andere zin waarbij je een ander zinsdeel voor de persoonsvorm plaatst. Tussen de zinsdelen zet je streepjes.
Let op: het is belangrijk dat je een zinsdeel zo lang mogelijk maakt, maar een plaats en een tijd zijn wel aparte zinsdelen.
Kijk naar de volgende zin.
Sanne en Maartje hebben dat cadeau op maandag aan Greetje gegeven.
Op maandag| hebben| Sanne en Maartje dat cadeau aan Greetje gegeven.
Dat cadeau| hebben| Sanne en Maartje op maandag aan Greetje gegeven.
Aan Greetje| hebben| Sanne en Maartje op maandag dat cadeau gegeven.
De zinsdelen zijn dus: Sanne en Maartje| hebben| dat cadeau| op maandag| aan Greetje| gegeven.