Les 11-09-2020, paragraaf 2.1 en begin 2.2

Planning voor de les:
20 minuten: KWT
4 minuten: voorkennis testen
1 minuut: leerdoelen en huiswerk
15 minuten: uitleg 
15 minuten: aan het werk!
5 minuten: leerdoelen testen
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Planning voor de les:
20 minuten: KWT
4 minuten: voorkennis testen
1 minuut: leerdoelen en huiswerk
15 minuten: uitleg 
15 minuten: aan het werk!
5 minuten: leerdoelen testen

Slide 1 - Tekstslide

Aan de slag!
Wat? Keuzewerktijd 
Hoe? Volgens het stoplicht
Hulp? De docent (tijdens de les), je laptop en je medestudent.
Tijd? Tot de timer op 0 staat 
Uitkomst? Je hebt geoefend met leerstof.
Klaar? Ga verder met een ander vak

timer
20:00

Slide 2 - Tekstslide

Wat voor soorten inkomen hebben we?

Slide 3 - Woordweb

Leerdoelen:
1. Je kan onderscheid maken tussen primair inkomen en overdrachtsinkomen.
2. Je kent de productiefactoren.

HUISWERK: Opdracht 2.1 t/m 2.7

Slide 4 - Tekstslide

Wat betekent produceren?

Slide 5 - Tekstslide

OPDRACHT
Een ondernemende indiaan start een kano-bedrijf. Hij produceert en verkoopt authentieke houten kano's.

Je krijgt 2 minuten de tijd om 5 dingen te noteren die hij nodig heeft (mag een product zijn, maar hoeft niet)
timer
2:00

Slide 6 - Tekstslide

Wat heeft de ondernemende indiaan nodig om te produceren?

Slide 7 - Woordweb

Productiefactoren
  • Kapitaal
  • Arbeid
  • Natuur
  • Ondernemerschap
Kapitaal:
alle kapitaalgoederen waarin je geld investeert en die je langere tijd bij de productie gebruikt, zoals machines, gebouwen en voertuigen.
Arbeid:
de lichamelijke en geestelijke inspanningen die de mensen bij de productie leveren
Natuur:
Alles wat de natuur levert. Bijvoorbeeld de grond zelf, grondstoffen, aardolie en aardgas
Ondernemerschap:
de activiteiten van de ondernemer, die het productieproces organiseert en leidt.

Slide 8 - Tekstslide

Vergoeding voor de productiefactoren
Kapitaal
Arbeid
Natuur
Ondernemerschap
huur, rente
loon
pacht
winst

Slide 9 - Tekstslide

In het verleden was het kanobedrijf arbeidsintensief
Arbeidsintensief:
bedrijven met hoge arbeidskosten, omdat de productie daar vooral tot stand komt door menselijke arbeid (vaak dienstverlenende bedrijven).
Arbeidsintensief of kapitaalintensief?
Tegenwoordig is het kanobedrijf kapitaalintensief
Kapitaalintensief:
bedrijven die in verhouding veel gebruik maken van kapitaalgoederen. Zij hebben ook hoge afschrijvingskosten.

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Video

Inkomensvormen
De inkomsten die ontvangen worden als vergoeding voor de productiefactoren noemen we primair inkomen zoals:
  • Inkomen uit arbeid (loon, salaris);
  • Inkomen uit bezit (rente, huur, pacht)

Daarnaast kennen we overdrachtsinkomen. Voor een inkomensoverdracht lever je geen tegenprestatie. Voorbeelden hiervan uitkeringen, zakgeld en kinderbijslag.

Alle inkomens van iedereen bijelkaar opgeteld noem je het nationaal inkomen.

Slide 12 - Tekstslide

Nationaal inkomen
De optelsom van alle inkomens uit arbeid en bezit (zoals loon, rente, huur, pacht).

Wat zegt dit? Je kunt pas vergelijken met andere landen als je het inkomen per hoofd van de bevolking weet.

inkomen per hoofd van de bevolking = nationaal inkomen : aantal inwoners 

Slide 13 - Tekstslide

Aan de slag!
Wat? Opdracht 2.1 t/m 2.7
Hoe? In je boek en schrift.
Hulp? De docent (tijdens de les), je laptop en je medestudent.
Tijd? Tot de timer op 0 staat of de opdrachten af zijn
Uitkomst? Je hebt geoefend met de leerstof.
Klaar? Ga verder met een ander vak of ga verder in paragraaf 2.2

timer
15:00

Slide 14 - Tekstslide

België heeft 11,2 miljoen inwoners, het nationaal inkomen is 390 miljard euro. Bereken het inkomen per hoofd van de bevolking in België.

Slide 15 - Open vraag

Uitwerking
390.000.000.000 : 11.200.000 = €34.821,43

Slide 16 - Tekstslide

Wat is het nationaal inkomen?

Slide 17 - Open vraag

HUISWERK
Opdracht 2.1 t/m 2.7

Slide 18 - Tekstslide