H14 Sociaal Zekerheidsrecht

H14 Sociaal Zekerheidsrecht
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
HandelMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

H14 Sociaal Zekerheidsrecht

Slide 1 - Tekstslide

vraag 1: sociale verzekeringen zijn er in twee soorten. Werknemersverzekeringen en...?

Slide 2 - Open vraag

vraag 2: Welke verzekering hoort niet tot de werknemersverzekeringen?
A
Algemene kinderbijslagwet
B
Ziektewet
C
de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
D
de Werkloosheidswet

Slide 3 - Quizvraag

Slide 4 - Video

Vraag 3: Waar staat deze dure afkorting voor:
UWV
A
Uitkeringsinstituut werknemersverzekeringen
B
Uitvoeringsinstituut werkgeversverzekeringen
C
Uitkeringsinstituut werkgeversverzekeringen
D
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

Slide 5 - Quizvraag

Vraag 4: Hoe lang moet een werkgever volgens art. 7:629 lid 1 BW zijn zieke werknemer doorbetalen?
A
twee maanden
B
twee jaar
C
twee keer twee maanden
D
twee weken

Slide 6 - Quizvraag

Vraag 5: De Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen kent twee soorten uitkeringen. Welke?
A
de WGA en de WW
B
de WGA en de ZW
C
de IVA en de WGA
D
de IVA en de ZW

Slide 7 - Quizvraag

De WIA bestaat uit twee soorten uitkering:

  • WGA-uitkering (Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten)
De uitkering is voor de werknemer die in de toekomst weer kan gaan werken. De hoogte en de duur van de uitkering hangen af van wat de werknemer zelf kan verdienen. Deze uitkering is erop gericht de werknemer weer aan het werk te krijgen.
  • IVA-uitkering (Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten)
Deze verzekering is bedoeld voor de werknemer van wie eigenlijk vaststaat dat hij niet meer kan werken. De werknemer ontvangt een uitkering van 75% van het laatstverdiende loon. De uitkering wordt betaald zolang de werknemer niet kan werken tot hij met pensioen gaat.
Werkloosheidswet

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Video

Vraag 6: Als de brugwachter wordt ontslagen kan hij in aanmerking komen voor een WW-uitkering. Kan dat ook als hij zelf ontslag neemt?
A
ja, twee maanden krijgt hij nog 75% van zijn salaris, daarna 70%
B
nee, hij krijgt geen WW-uitkering als hij zelf ontslag heeft genomen
C
ja, maar dan krijgt hij maar 50% van zijn salaris
D
nee, hij krijgt geen WW-uitkering, maar een uitkering op grond van de ZW

Slide 10 - Quizvraag

Om voor een uitkering in aanmerking te komen moet de werknemer aan een aantal voorwaarden voldoen:

  • De werknemer is door het ontslag minder gaan verdienen.
  • Hij heeft niet zelf ontslag genomen.
  • Hij heeft een bepaalde periode gewerkt.
  • Hij is beschikbaar voor een nieuwe baan.

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

Vraag 7: Komt deze man in aanmerking voor een uitkering?
A
nee, geen enkele
B
ja, een WW-uitkering
C
ja, een WIA-uitkering
D
nee, tenzij hij kinderen heeft

Slide 13 - Quizvraag

Vraag 7: Komt deze man in aanmerking voor een uitkering?
Deze man heeft zelf ontslag genomen, of hij is ontslagen, maar heeft de afgelopen periode niet gewerkt. In beide gevallen komt hij niet voor WW in aanmerking. 
Hij komt niet voor een WIA in aanmerking want hij is arbeidsgeschikt. En ook niet voor een bijstandsuitkering, want hij is niet beschikbaar voor werk.
Of hij wel of niet kinderen heeft doet er niet toe.

Slide 14 - Tekstslide

Vraag 8: Voor welke van de vier volksverzekeringen betaal je als werkende geen premie?
A
Algemene Kinderbijslagwet
B
Algemene Ouderdomswet
C
Wet langdurige zorg
D
Algemene nabestaandewet

Slide 15 - Quizvraag

Vraag 8: Hoe wordt de kinderbijslag dan betaald
A
door de EU
B
door de werkgevers
C
door de provincies
D
uit de algemene middelen van de overheid

Slide 16 - Quizvraag

Vraag 9: Waarvan is de hoogte van kinderbijslag afhankelijk?
A
van het inkomen
B
van de leeftijd van de kinderen
C
van de hoeveelheid kinderen
D
zowel b als c

Slide 17 - Quizvraag

Vraag 10: Wanneer krijgen jullie AOW?
A
vanaf 65 jaar
B
vanaf 68 jaar
C
dat is nog niet bekend
D
dat hangt af van wanneer je stopt met werken

Slide 18 - Quizvraag

Vraag 11: Waarom neemt de leeftijd waarop je AOW krijgt steeds toe?
A
mensen worden steeds ouder
B
de AOW is anders niet betaalbaar
C
de groep gepensioneerden is groter
D
alle onder a, b en c genoemde redenen

Slide 19 - Quizvraag

Vraag 12: Voor wie is de uitkering op grond van de Anw bedoeld?
A
voor de erfgenamen
B
voor de achterblijvende partner of de kinderen
C
alleen voor de kinderen
D
alleen voor de achterblijvende partner

Slide 20 - Quizvraag

Vraag 13: Wie verstrekt de uitkering op grond van de Participatiewet?
A
het rijk
B
de provincies
C
de gemeenten
D
de EU

Slide 21 - Quizvraag

Vraag 14: Hoe heet de voorziening voor inwoners die al vanaf hun jeugd ziek of gehandicapt zijn en daardoor niet in staat zijn om zelf betaald werk te doen?

Slide 22 - Open vraag

vraag 15: Wanneer kan de gemeente een bijstandsuitkering stopzetten?
A
Als blijkt dat iemand beschikbaar is voor werk
B
als iemand te weinig eigen vermogen heeft
C
als er geen passend werk is
D
als iemand voldoende inkomen heeft

Slide 23 - Quizvraag

Slide 24 - Video

Vraag 16: Welke rechter is bevoegd in het sociaal zekerheidsrecht?
A
de bestuursrechter
B
de strafrechter
C
de rechter in het burgerlijk recht
D
de Hoge Raad

Slide 25 - Quizvraag

Vraag 17: Hoeveel mag je als mbo'er bijverdienen als je studiefinanciering krijgt?
A
niets
B
tot op bijslagniveau
C
1052, 35 euro
D
er is geen grens

Slide 26 - Quizvraag

Vraag 18: Wat is geen prestatiebeurs?
A
de aanvullende beurs
B
de basisbeurs
C
de lening
D
het reisproduct

Slide 27 - Quizvraag

Vraag 19: Wie voert de studiefinanciering uit?

Slide 28 - Open vraag

Vraag 20: Hoe noemen we het systeem waarin de overheid zorgt voor het welzijn van de burgers op het gebied van gezondheidszorg, onderwijs en sociale zekerheid?
A
welzijnsstaat
B
sociale staat
C
verzorgingsstaat
D
sociale voorzieningen

Slide 29 - Quizvraag