Oefentoets Genetica en gedrag

1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Lesplanning
- Oefentoets 
- Lastige begrippen opzoeken

Slide 2 - Tekstslide

  1. Neem pen en papier
  2. Ga naar Lessonup.app 
        en vul de code in

Slide 3 - Tekstslide

Welke van de volgenden organen zijn rudimentair?
A
Staartwervels van een baviaan
B
Staartwervels van een mens
C
Vleugels van een wesp
D
Vleugels van een vleermuis

Slide 4 - Quizvraag

Jantje is in zomer veel in de zon geweest en zijn huid heeft een bruine kleur gekregen. Verandert zijn fenotype of genotype?
A
Alleen zijn genotype verandert
B
Alleen zijn fenotype verandert
C
Zijn genotype en fenotype blijven onveranderd
D
Zijn genotype en fenotype zijn veranderd

Slide 5 - Quizvraag

Welke van de volgende organismen zal het beste fossileren?
A
Een naaktslak die na het sterven aan de lucht blijft blootgesteld
B
Een naaktslak die na het sterven van de lucht wordt afgesloten door sedimenten
C
Een kever die na het sterven aan de lucht blijft blootgesteld
D
Een kever die na het sterven van de lucht wordt afgesloten door sedimenten

Slide 6 - Quizvraag

Geslachtscellen van de mens zijn dilploïd
A
Waar
B
Niet waar

Slide 7 - Quizvraag

Hoe kan je in een karyogram zien dat iemand het syndroom van Down heeft?
A
Op chromosoom 13 is een extra chromosoom zichtbaar
B
Op chromosoom 13 is één chromosoom minder te zien
C
Op chromosoom 21 is één chromosoom minder te zien
D
Op chromosoom 21 is een extra chromosoom zichtbaar

Slide 8 - Quizvraag

Lichaamscellen van de mens bevatten twee exemplaren van elk chromosoom
A
Waar
B
Niet waar

Slide 9 - Quizvraag

Soortvorming is het gevolg van mutatie, isolatie en natuurlijke selectie
A
Waar
B
Niet waar

Slide 10 - Quizvraag

Een gevolg van soortvorming is het verkleinen van de biodiversiteit
A
Waar
B
Niet waar

Slide 11 - Quizvraag

Een eeneiige tweeling is geboren. Ze groeien gezond op en na twee jaar verschillen zij in grootte. Hoe kan dit?
A
Alleen een verschil in erfelijke eigenschappen
B
Alleen door invloeden uit het milieu
C
Door verschil in erfelijke eigenschappen en door invloeden vanuit het milieu
D
Dit kan niet

Slide 12 - Quizvraag

Een recessief gen komt altijd tot uiting
A
Waar
B
Niet waar

Slide 13 - Quizvraag

Bij welke vorm van symbiose heeft de ene soort voordeel en de andere geen voordeel of nadeel? (+/0)
A
Mutualisme
B
Parasitisme
C
Concurrentie
D
Commensalime

Slide 14 - Quizvraag

Een gorilla die een vijand ziet trommelt op zijn borst en slaat op de grond. Hoe noemen we dit gedrag?
A
Baltsgedrag
B
Imponeergedrag
C
Oversprongedrag
D
Ambivalent gedrag

Slide 15 - Quizvraag

Twee katers die heftig naar elkaar dreigen, gaan ineens hun vacht schoonlikken. Hoe heet dit gedrag?
A
Rolgedrag
B
Verzoeningsgedrag
C
Overspronggedrag
D
Omgericht gedrag

Slide 16 - Quizvraag

Een kalf dat honger heeft, begint te zuigen. Is honger hier een prikkel of een respons?
A
Prikkel
B
Respons

Slide 17 - Quizvraag

Een kalf dat honger heeft, begint te zuigen. Is zuigen een prikkel of een respons?
A
Prikkel
B
Respons

Slide 18 - Quizvraag

Iemand wil zijn hond leren zitten. Elke keer als de hond gaat zitten na het commando, krijgt de hond een beloning. Dit heet:
A
Gewenning
B
Imitatie
C
Operante conditionering
D
Klassieke conditionering

Slide 19 - Quizvraag

Jonge ganzen die net uit het ei komen, accepteren het eerst bewegende 'ding' in hun omgeving als hun moeder. Dit is:
A
Inprenting
B
Gewenning
C
Trial and error (proefondervindelijk leren)
D
Imitatie

Slide 20 - Quizvraag

Blinde mereljongen sperren hun bek wijd open als de ouders op het nest landen. Welke inwendige prikkel veroorzaakt dit?
A
Honger
B
Bewegen van het nest
C
Het zien van de ouders
D
Het horen aankomen van de ouders

Slide 21 - Quizvraag

Een papegaai spreekt woorden uit. Wordt deze gedraging grotendeels bepaald door erfelijke factoren, of door een leerprocessen?
A
De gedraging worden grotendeels bepaald door erfelijke factoren
B
De gedraging worden grotendeels bepaald door leerprocessen

Slide 22 - Quizvraag

Een hond haalt de krant voor zijn baas. Wordt deze gedraging grotendeels bepaal door erfelijke factoren of door leerprocessen?
A
De gedraging worden grotendeels bepaald door erfelijke factoren
B
De gedraging worden grotendeels bepaald door leerprocessen

Slide 23 - Quizvraag

Jantje kan goed gitaar spelen. Wordt deze gedraging grotendeels bepaald door erfelijke factoren, of door leerprocessen
A
De gedraging worden grotendeels bepaald door erfelijke factoren
B
De gedraging worden grotendeels bepaald door leerprocessen

Slide 24 - Quizvraag

Een hond kwispelt als het baasje binnenkomt. Welke uitspraak over de hond is ethologisch correct?
A
De hond is blij om zijn baasje te zien
B
De hond beweegt de staart op en neer omdat hij blij is
C
De hond zwaait zijn staart heen en weer
D
De hond beweegt de staart en is niet bang.

Slide 25 - Quizvraag

Je hebt ruzie met je zusje, op een gegeven moment gooit ze de deur achter zich dicht en rent de kamer uit. Hoe heet dit?
A
Rolgedrag
B
Overspronggedrag
C
Verzoeningsgedrag
D
Omgericht gedrag

Slide 26 - Quizvraag

Een ethogram is een subjectieve beschrijving van de verschillende typen handelingen van een diersoort
A
Waar
B
Niet waar

Slide 27 - Quizvraag

Een ethogram is een lijst van achtereenvolgens waargenomen handelingen van een dier
A
Waar
B
Niet waar

Slide 28 - Quizvraag

Begrippen opzoeken

Wat: Zoek de begrippen die je bij de oefentoets niet wist op in de reader.
Hoe: Via de ELO 
Tijd: 15 minuten
Klaar: Bespreken met elkaar
timer
15:00

Slide 29 - Tekstslide

timer
5:00

Slide 30 - Tekstslide

Literatuurverslag
1. Onderzoeksvraag + 4 deelvragen
Schrijf een hypothese: Wat zijn mogelijke antwoorden op de hoofdvraag (je hebt nog geen onderzoek gedaan).
2. Zoek informatie om antwoord te geven op de deelvragen. Kopieer en plak de informatie in je verslag. Vernoem per stuk tekst de website.
En plak de hele link ALTIJD in de Literatuurlijst/ bronvermelding



Slide 31 - Tekstslide

3. Kies nu welke informatie je gaat gebruiken om antwoord te geven op je deelvragen. Zet deze tekst om in je eigen woorden. Zorg voor een leesbaar verhaal.
4. Met alle info die je nu hebt, geef je antwoord op de hoofdvraag. Dit doe je door alle info van de deelvragen kort samen te vatten.
Controleer of je hypothese overeenkomt met je antwoord.
Is de vraag nu beantwoord of zou er meer onderzoek gedaan moeten worden (door de volgende onderzoeker)? Hoe zou dat onderzoek er uit zien (in het kort)?
Controleer de literatuurlijst/bronnenlijst, noteer in APA-stijl.

3. Kies nu welke informatie je gaat gebruiken om antwoord te geven op je deelvragen. Zet deze tekst om in je eigen woorden. Zorg voor een leesbaar verhaal.

4. Met alle info die je nu hebt, geef je antwoord op de hoofdvraag. Dit doe je door alle info van de deelvragen kort samen te vatten.
Controleer of je hypothese overeenkomt met je antwoord.
Is de vraag nu beantwoord of zou er meer onderzoek gedaan moeten worden (door de volgende onderzoeker)? Hoe zou dat onderzoek er uit zien (in het kort)?
Controleer de literatuurlijst/bronnenlijst, noteer in APA-stijl! 

Slide 32 - Tekstslide

Volgende week woe 9-11

 1.  Toets Genetica en gedrag
 2.  Inleveren literatuuronderzoek



Hoe leren?: --> naar ELO . Lessen LessonUp en Reader

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Tekstslide

Vergeet niet de bronvermelding te noteren!

Slide 37 - Tekstslide

Volgende week 9-11

 1. Toets Genetica en gedrag
 2. Inleveren literatuuronderzoek

Hoe leren?: --> naar ELO . Lessen LessonUp en Reader

Slide 38 - Tekstslide