* Het werkwoord vertelt wat er in een zin gebeurt. Het geeft aan of er sprake is van een handeling
(Fabrizio eet), een toestand (Fabrizio zit) of een verandering (Fabrizio staat op).
* Werkwoorden kunnen van vorm veranderen. Je kunt ze bijvoorbeeld veranderen van getal (enkelvoud of
meervoud) of in een andere tijd zetten. Dit noem je vervoegen.
• Sterke werkwoorden veranderen in de verleden tijd van klank (wij lopen, wij liepen). Een lijst
met sterke en onregelmatige werkwoorden vind je in paragraaf 5.11 ‘Spelling - Overzicht sterke
en onregelmatige werkwoorden’.
Zwakke werkwoorden veranderen in de verleden tijd niet van klank maar krijgen -den of -ten
(wij fietsen, wij fietsten)