Modalverben
1 / 12
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Welke van deze werkwoorden zijn Modalverben?
A
machen, wohnen, lernen
B
trainieren, fotografieren telefonieren
C
müssen, können, dürfen
D
gehen, stehen, geben
Slide 2 - Quizvraag
Wat is het kenmerk van Modalverben?
A
de klinker in de stam bij enkelvoud verandert...
B
de klinker blijft in de stam altijd hetzelfde...
C
alleen du heeft een uitgang (-st)
D
meervoud is zoals bij regelm. werkwoorden...
Slide 3 - Quizvraag
...................... du die Modalverben bilden?
A
Kannst
B
Könnst
C
Könn
D
Kann
Slide 4 - Quizvraag
(Modalverben): hij moet - weet - mag
A
er musst - weist - darf
B
er muss - weiß - darft
C
er muss - weiß - darf
D
er musse - weiß - darf
Slide 5 - Quizvraag
____________ ihr die Modalverben bilden?
A
Könnt
B
Könnte
C
Konntet
D
Könntet
Slide 6 - Quizvraag
Vul in:
ik mag
ik mag
Slide 7 - Open vraag
Vul in:
hij lust
hij lust
Slide 8 - Open vraag
Vul in met het werkwoord wollen
ich..... du..... er......wir....ihr....sie....
ich..... du..... er......wir....ihr....sie....
Slide 9 - Open vraag
Ik weet wat er wordt bedoeld met "Modalverben"
A
Ja ik snap het helemaal.
B
Ja, maar ik ken de rijtjes nog niet.
C
Mwoah, ik heb nog wel wat hulp nodig.
D
Nee, geen idee. Wat voor verben?
